30 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/154HR (1436)
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. C.M.E. Verhaegh,
DE GEMEENTE 's-GRAVENHAGE,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.A. Groen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Verweerster in cassatie (hierna: de Gemeente) heeft bij exploot van 10 december 2004 eiseres tot cassatie (hierna: [eiseres]) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en ten behoeve van het stadsvernieuwingsplan "Schilderwijk-centrum, zevende herziening (Poeldijksestraat)" gevorderd ten name van de Gemeente vervroegd uit te spreken de onteigening van het in de dagvaarding omschreven perceel ter grootte van 10 are 18 centiare (grondplannummer [001]) met de kadastrale aanduiding gemeente 's-Gravenhage, sectie [A], nummer [002], plaatselijk bekend als [a-straat 1], waarvan [eiseres] als eigenaresse is aangewezen en het bedrag van de schadeloosstelling vast te stellen op € 437.000,--, althans, indien dit door de Gemeente aan [eiseres] aangeboden bedrag niet zou worden aanvaard, het voorschot op de schadeloosstelling vast te stellen op 90% van het aangeboden bedrag, te weten op € 393.300,--.
[Eiseres] heeft de gevorderde onteigening bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Gemeente in haar vordering, althans tot afwijzing van die vordering.
Bij vonnis van 27 april 2005 heeft de rechtbank onder meer de gevorderde onteigening vervroegd uitgesproken.
Dit vonnis is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiseres] heeft tegen het vonnis van de rechtbank van 27 april 2005 beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Gemeente heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Gemeente mede door mr. M.W. Scheltema, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met zodanige verwijzing als de Hoge Raad geraden zal achten.
Namens de Gemeente heeft mr. M.W. Scheltema bij brief van 30 maart 2006 op de conclusie gereageerd. Deze reactie heeft de advocaat van [eiseres] een - bij brief van 31 maart 2006 ter kennis van de Hoge Raad gebrachte - reactie ontlokt, die de Hoge Raad terzijde heeft gelegd, omdat ingevolge art. 44 lid 3 Rv. na de conclusie geen plaats meer is voor debat door partijen.
3. Beoordeling van het middel
3.1 [Eiseres] heeft voor de rechtbank in de eerste plaats het verweer gevoerd dat de Gemeente in haar vordering tot onteigening niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Zij stelde daartoe dat in het ter griffie van de rechtbank gedeponeerde exemplaar van de Staatscourant, waarin het Koninklijk Besluit van 26 april 2004 tot goedkeuring van het onteigeningsbesluit is gepubliceerd, het te onteigenen perceel onjuist is aangeduid met het huisnummer [2] in plaats van [1], en dat deze fout weliswaar is gerectificeerd in een latere Staatscourant, maar dat die Staatscourant niet ter griffie van de rechtbank is gedeponeerd. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, kort gezegd, omdat zij van oordeel was dat de Gemeente heeft voldaan aan de vereisten bedoeld in art. 88 in verbinding met 54h Ow, nu de rechtbank zich overeenkomstig het met het deponeringsvereiste gediende doel aan de hand van de gedeponeerde stukken ervan heeft kunnen overtuigen dat de juiste persoon is gedagvaard met betrekking tot de onteigening van het juiste perceel. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is geenszins onbegrijpelijk, zodat het hiertegen gerichte eerste onderdeel van het cassatiemiddel faalt.
3.2.1 [Eiseres] heeft in de tweede plaats tegen de vordering tot onteigening aangevoerd dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun als bedoeld in art. 87 EG-Verdrag. Volgens [eiseres] wordt het negatieve plansaldo van € 1.700.000,-- ter zake van de realisatie van de circa 40 tot 47 studenteneenheden ten laste van het Investeringsbudget Stedelijke vernieuwing (ISV) 2004 gebracht, en zal de realisatie daarvan vervolgens geschieden door een woningbouwvereniging of projectontwikkelaar. Omdat onduidelijk is hoe en onder welke criteria de te onteigenen onroerende zaak te zijner tijd zal worden uitgegeven, is sprake van marktregulering door middel van staatssteun, hetgeen aan de gevorderde onteigening in de weg staat, aldus [eiseres].
3.2.2 De rechtbank heeft dit verweer verworpen op de grond dat dit bezwaar, waarin wordt geklaagd over een onjuiste belangenafweging, in de administratieve onteigeningsprocedure had kunnen en dus had moeten worden aangevoerd, terwijl niet is gebleken dat het bezwaar feiten of omstandigheden betreft die zich na het onteigenings-KB hebben voorgedaan (rov. 12).
3.2.3 Het hiertegen gerichte onderdeel 2 is in zoverre gegrond dat de rechtbank op het verweer, dat klaarblijkelijk ertoe strekte dat het (besluit tot goedkeuring van het) onteigeningsbesluit in strijd met de wet is omdat sprake is van ongeoorloofde staatssteun, een gemotiveerde beslissing had moeten geven, ongeacht of de in het kader van dat verweer aangevoerde argumenten ook reeds tijdig in de aan het onteigeningsgeding voorafgaande procedure naar voren zijn gebracht (vgl. HR 2 april 1997, nr. 1231, NJ 1997, 730). Het onderdeel kan evenwel niet tot cassatie leiden, omdat de rechtbank het verweer blijkens het hierna volgende slechts had kunnen verwerpen.
3.2.4 Het verweer van [eiseres] komt hierop neer dat in het kader van de financiering van het stadsvernieuwingsplan ten behoeve waarvan onteigend wordt, in strijd met art. 87 EG-Verdrag, staatssteun zal worden verleend doordat het negatieve plansaldo ten laste van het ISV - welk investeringsbudget kennelijk bestaat uit overheidsmiddelen - wordt gebracht, en vervolgens te zijner tijd bij de uitgifte van het perceel aan een projectontwikkelaar of woningbouwvereniging mogelijk dusdanige voorwaarden zullen worden gehanteerd dat deze laatsten een als staatssteun te beschouwen voordeel genieten.
3.2.5 De regeling inzake staatssteun in art. 87 e.v. EG-Verdrag strekt evenwel niet tot bescherming van de private eigendom, maar tot bevordering van een eerlijke mededinging op de gemeenschappelijke markt. De omstandigheid dat in het kader van de uitvoering van het stadsvernieuwingsplan ten behoeve waarvan de onteigening plaatsheeft mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, is in het onteigeningsgeding derhalve op zichzelf niet van belang en kan niet afdoen aan de rechtsgeldigheid van het onteigeningsbesluit. De onteigeningsrechter moet dan ook voorbijgaan aan een tegen een vordering tot onteigening gevoerd verweer op basis van de stelling dat bij de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt, mogelijk sprake zal zijn van ongeoorloofde staatssteun.
3.2.6 Het voorgaande betekent ook dat de onteigeningsrechter zich niet dient te verdiepen in de vraag, of, indien de onteigenende partij niet erin zou slagen het plan ten behoeve waarvan onteigend wordt uit te voeren zonder zich aan de toekenning van verboden staatssteun schuldig te maken, de kans bestaat dat de ongeoorloofde staatssteun zal worden teruggevorderd. De rechtbank heeft dan ook terecht niet onderzocht of, zoals in het onderdeel onder 8 nog wordt aangevoerd, de kans aanwezig is dat de op basis van het ISV verleende subsidie wordt teruggevorderd indien sprake zou zijn van verboden staatssteun met als gevolg dat het stadsvernieuwingsplan niet zou kunnen worden uitgevoerd.
3.2.7 Het onderdeel is derhalve tevergeefs voorgesteld.
3.3 Onderdeel 3 keert zich tegen rov. 14 tot en met 18, waarin de rechtbank het standpunt van [eiseres] verwierp dat de Kroon in het Koninklijk Besluit van 26 april 2004 ten onrechte het verweer dat [eiseres] de door de Gemeente gewenste bestemming zelf zou kunnen realiseren heeft verworpen. Het onderdeel faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.18 tot en met 3.20.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot op € 1.381,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 juni 2006.