ECLI:NL:HR:2006:AV9439
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van de bank als beleggingsadviseur voor vermogensschade door bemiddelde transacties in putopties
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een klant, aangeduid als eiser, en ABN AMRO BANK N.V., de verweerder in cassatie. Eiser heeft de bank gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam, waarbij hij een schadevergoeding eiste van ƒ 149.052,-- (€ 67.636,85) voor vermogensschade die hij had geleden door transacties in putopties, bemiddeld door de bank. De rechtbank heeft op 21 november 2001 de vordering van eiser afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. Eiser heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft in een tussenarrest van 7 augustus 2003 de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door eiser over de gevorderde schade. In het eindarrest van 9 december 2004 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de bank veroordeeld om aan eiser een bedrag van € 16.858,94 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft op 23 juni 2006 het beroep in cassatie verworpen en eiser in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekte ook tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.