ECLI:NL:HR:2006:AV7190

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01471/05 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel en de rol van soortgelijke feiten in de schatting

In deze zaak, die op 20 juni 2006 door de Hoge Raad is behandeld, betreft het een ontnemingsvordering tegen de betrokkene, geboren in 1956, die woonachtig is in [woonplaats]. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 2004, waarin de betrokkene werd verplicht tot betaling van een bedrag van € 110.582,- aan de Staat. De betrokkene heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Cliteur, advocaat te 's-Hertogenbosch.

De Hoge Raad heeft zich in deze zaak gebogen over de vraag of het Gerechtshof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte rekening heeft gehouden met voordelen die de betrokkene heeft verkregen uit soortgelijke feiten die nog onderwerp waren van een afzonderlijke strafrechtelijke vervolging. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting dat deze omstandigheden in de weg staan aan het meenemen van deze voordelen in de schatting, geen steun vindt in het recht.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve opgemerkt dat het Gerechtshof bij de schatting van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 226,- niet in mindering heeft gebracht. De Hoge Raad heeft deze misslag hersteld en de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor zover het betreft het bedrag waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting zijn vastgesteld. De Hoge Raad heeft bepaald dat het bedrag van de betalingsverplichting € 110.356,- bedraagt. Het beroep is voor het overige verworpen.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het verduidelijkt hoe om te gaan met voordelen uit soortgelijke feiten in ontnemingszaken en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

20 juni 2006
Strafkamer
nr. 01471/05 P
PB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 december 2004, nummer 20/001359-03, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 19 maart 2003 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 110.582,-.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. J.J.M. Cliteur, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak voorzover het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, is vastgesteld op € 110.582,-, en voorzover voor datzelfde bedrag een betalingsverplichting is opgelegd, tot bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en van het bedrag van de betalingsverplichting op € 110.356,- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte heeft betrokken het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit feiten, soortgelijk aan die welke in de hoofdzaak tot een veroordeling hebben geleid. Het middel berust op de opvatting dat de enkele omstandigheid dat bedoelde soortgelijke feiten ten tijde van 's Hofs beslissing op de ontnemingsvordering nog het voorwerp uitmaakten van een - afzonderlijke - strafrechtelijke vervolging, eraan in de weg staat dat het Hof met het voordeel dat uit die feiten is verkregen, bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening houdt.
3.2. Die opvatting vindt echter geen steun in het recht zodat het middel faalt.
4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
Kennelijk bij vergissing heeft het Hof een bedrag van € 226,- niet in mindering gebracht bij de schatting van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel.
De Hoge Raad zal deze misslag herstellen.
5. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 4 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voorzover dit het bedrag betreft waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting zijn vastgesteld;
Verstaat dat het bedrag van de betalingsverplichting € 110.356,- (éénhonderentienduizend en driehonderdzesenvijftig euro) beloopt;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, W.M.E. Thomassen en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 20 juni 2006.