ECLI:NL:HR:2006:AV7065
Hoge Raad
- Herziening
- C.J.G. Bleichrodt
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake doodslag en niet-ontvankelijkheid van de aanvrage tot herziening
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 maart 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam, dat op 20 november 1992 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1967, was in de oorspronkelijke zaak niet strafbaar verklaard voor doodslag en werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Tevens werd gelast dat hij voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden geplaatst en ter beschikking zou worden gesteld voor verpleging door de overheid.
De aanvrage tot herziening is ingediend op basis van nieuwe omstandigheden die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de aanvrage vastgesteld dat de grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet zijn aangetoond. De aanvrager heeft geen bewijs aangedragen dat zou kunnen leiden tot een andere uitkomst van de zaak, zoals een vrijspraak of niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering, en heeft deze daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.