ECLI:NL:HR:2006:AV7032

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 oktober 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/138HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsrechtelijke geschil over verstrekking proces-verbaal getuigenverhoor

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de curatoren van KPNQWEST N.V. en de ex-bestuurders van de failliete vennootschap over de afwijzing van een verzoek om een afschrift van het proces-verbaal van een getuigenverhoor. De curatoren, vertegenwoordigd door mr. R.S. Meijer, hebben bij de rechter-commissaris verzocht om een kopie van het proces-verbaal van de accountant van KPNQWEST. Dit verzoek werd afgewezen door de rechter-commissaris, waarna de curatoren in beroep gingen bij de rechtbank te Haarlem. De rechtbank verklaarde de curatoren niet-ontvankelijk in hun verzoek, wat leidde tot cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de rechter-commissaris om het verzoek om informatieverstrekking af te wijzen, moet worden aangemerkt als een beschikking waartegen beroep openstaat. Dit is in lijn met eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat beslissingen van de rechter-commissaris in het kader van zijn bevoegdheden onder de Faillissementswet als beschikkingen moeten worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en verwijst de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.

De Hoge Raad benadrukt dat derden geen aanspraak kunnen maken op een uittreksel of afschrift van het proces-verbaal, maar dat de rechter-commissaris wel de vrijheid heeft om een verzoek tot verstrekking in te willigen indien dit in het belang van de boedel is. De kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd, aangezien de curatoren de bestreden beslissing niet hebben uitgelokt of verdedigd.

Uitspraak

6 oktober 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/138HR
JMH/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1],
2. [Verzoeker 2],
3. [Verzoeker 3],
4. [Verzoeker 4],
allen wonende in de Verenigde Staten van Amerika,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P. van Schilfgaarde,
t e g e n
1. Mr. Jan Cornelis VAN APELDOORN,
wonende te Amsterdam,
2. Mr. Elze Tjeerd MEIJER,
wonende te Capelle aan den IJssel,
beiden handelende in hun hoedanigheid van curator in het faillissement van KPNQWEST N.V.,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij brief van 15 april 2005 heeft de advocaat van verzoekers tot cassatie - verder te noemen: [verzoeker] c.s. - zich gewend tot de rechter-commissaris in de rechtbank te Haarlem en verzocht een kopie van het proces-verbaal van getuigenverhoor van de accountant van KPNQWEST af te geven.
De advocaat van de accountant heeft bij brief van 11 mei 2005 de rechter-commissaris bericht bezwaar te hebben tegen het ter beschikking stellen van het proces-verbaal en een van de curatoren van KPNQWEST heeft bij brief van 13 mei 2005 te kennen gegeven vanuit het oogpunt van de boedel geen reden voor verzet tegen het ter beschikking stellen te hebben.
De rechter-commissaris heeft bij brief van 8 juli 2005 het verzoek afgewezen.
Tegen deze beslissing hebben [verzoeker] c.s. bij op 13 juli 2005 ter griffie van de rechtbank ingekomen beroepschrift en bij aanvullend beroepschrift van 29 juli 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank te Haarlem.
Bij beschikking van 12 oktober 2005 heeft de rechtbank [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk in hun verzoek verklaard.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank hebben [verzoeker] c.s. beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curatoren hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
De rechter-commissaris in het faillissement van KPNQwest heeft de voormalige accountant van de gefailleerde als getuige gehoord, waarna [verzoeker] c.s. de rechter-commissaris hebben verzocht om een afschrift van het proces-verbaal van het getuigenverhoor. De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft [verzoeker] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun tegen deze beslissing ingestelde beroep. De rechtbank overwoog daartoe in rov. 2, voorzover in cassatie van belang, het volgende:
"(...) De vraag is vervolgens of de beslissing van de rechter-commissaris overigens is te kwalificeren als een beschikking waartegen beroep openstaat in de zin van artikel 67 lid 1 Fw, de in dat artikel vermelde uitzonderingen daargelaten. Deze vraag dient ontkennend te worden beantwoord. Van een beschikking is sprake als de rechter-commissaris iets heeft kunnen beslissen op een verzoek dat volgens de Faillissementswet in aanmerking komt voor een beslissing welke, indien geen beroep mogelijk zou zijn, in kracht van gewijsde zou gaan. In het onderhavige geval gaat het om een beslissing van de rechter-commissaris op een aan hem gericht verzoek om informatieverstrekking, welke beslissing niet kan worden teruggevoerd op enige bepaling in de Faillissementswet. Aan de enkele omstandigheid dat de rechter-commissaris wel een beslissing heeft genomen op het verzoek kunnen verzoekers geen appelrecht ontlenen als bedoeld in artikel 67 lid 1 Fw."
3.2 Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen deze overweging van de rechtbank. Het betoogt dat de beslissing van de rechter-commissaris, waarbij hij het verzoek van [verzoeker] c.s. om hun een afschrift te verstrekken van het proces-verbaal van het bedoelde getuigenverhoor heeft afgewezen, is aan te merken als een beschikking waartegen beroep openstaat in de zin van art. 67 lid 1 F.
Het middel treft doel. Het gaat hier om een beslissing van de rechter-commissaris die rechtstreeks samenhangt met de uitoefening van zijn in art. 66 F. gegeven bevoegdheden. Daarom moet voor deze beslissing hetzelfde gelden als is overwogen in de heden uitgesproken zaak R05/137, te weten dat alle beslissingen die de rechter-commissaris neemt in het kader van de uitoefening van zijn in art. 66 F. gegeven bevoegdheden voor de toepassing van art. 67 F. dienen te worden aangemerkt als beschikkingen, met uitzondering van maatregelen die enkel worden genomen ter verzekering van de geregelde loop van het getuigenverhoor, zoals dagbepalingen, oproepingen en maatregelen ter bevordering van een ordelijk verloop van het verhoor. Van dit laatste is in dit geval geen sprake, zodat de beslissing van de rechter-commissaris op het verzoek van [verzoeker] c.s. dient te worden aangemerkt als een beschikking in voormelde zin.
3.3 Het voorgaande brengt mee dat [verzoeker] c.s. in hun op de voet van art. 67 F. ingestelde beroep ontvankelijk zijn zodat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven. Met het oog op de behandeling van het hoger beroep na verwijzing wordt nog het volgende opgemerkt.
3.4 Zoals is overwogen in de hiervoor genoemde beschikking R05/137 strekt art. 66 F. ertoe de rechter-commissaris - en met hem de curator - door het horen van getuigen in staat te stellen ten aanzien van alle omstandigheden die het faillissement betreffen opheldering te verkrijgen. Voorts heeft de Hoge Raad in die beschikking geoordeeld dat het verhoor op grond van art. 66 F. niet plaatsvindt ter openbare terechtzitting. Bij deze uitgangspunten heeft ten aanzien van het verstrekken van uittreksel of afschrift van, dan wel het verlenen van inzage in het proces-verbaal van dat verhoor aan derden het volgende te gelden.
Enerzijds kunnen derden, gelet op de hiervoor vermelde strekking van art. 66 F. en de omstandigheid dat het verhoor niet in het openbaar plaatsvindt, geen aanspraak maken op een uittreksel of afschrift van, dan wel inzage in het proces-verbaal. Anderzijds bestaat er evenwel, anders dan ten aanzien van processtukken is bepaald in art. 28 lid 3 Rv., geen grond aan derden uittreksel, afschrift of inzage categorisch te ontzeggen.
Daarom moet worden aangenomen dat het de rechter-commissaris vrijstaat om een door een derde bij hem gedaan verzoek tot verstrekking van uittreksel of afschrift van, dan wel inzage in het proces-verbaal in te willigen indien hij van oordeel is dat het belang van de boedel dit meebrengt, de derde daarbij voldoende belang heeft en de bescherming van reputatie of persoonlijke levenssfeer van anderen zich daartegen niet verzet (vgl. HR 23 mei 1991, nr. 10, NJ 1991, 692).
3.5 Nu de curatoren de bestreden beslissing van de rechtbank niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 12 oktober 2005;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [verzoeker] c.s. op € 336,38 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, en aan de zijde van de curatoren op € 336,38 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 6 oktober 2006.