ECLI:NL:HR:2006:AV6954
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Rechtsgeldigheid van kredietovereenkomsten bij tegenstrijdig belang van vennootschappen
In deze zaak gaat het om een geschil tussen ABN AMRO BANK N.V. en mr. Jan Bene Dijkema, curator in de faillissementen van BHV Holding B.V., BHV Duhout B.V., BHV Bouwhout B.V. en BHV Olie B.V. De Hoge Raad behandelt de rechtsgeldigheid van kredietovereenkomsten die door de bank zijn gesloten met de dochtervennootschappen van een holding, waarbij de holding als bestuurder optrad. De curator stelt dat de bank niet gerechtigd was om de dochtervennootschappen te vertegenwoordigen, omdat er sprake was van een tegenstrijdig belang en er geen besluit was genomen door de algemene vergadering van aandeelhouders om een bijzondere vertegenwoordiger aan te wijzen, zoals vereist door artikel 2:256 BW. De rechtbank heeft de bank veroordeeld tot betaling aan de curator, maar de bank heeft hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, maar de curator werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidentele appel. De bank heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof.
De Hoge Raad overweegt dat de bank niet heeft voldaan aan haar onderzoeksplicht met betrekking tot de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de holding. De Hoge Raad bevestigt dat bij een tegenstrijdig belang een uitdrukkelijk besluit van de aandeelhouders nodig is om een bijzondere vertegenwoordiger aan te wijzen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de bank en oordeelt dat de curator recht heeft op de gevorderde betalingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor derden om onderzoek te doen naar de vertegenwoordigingsbevoegdheid van bestuurders in situaties van tegenstrijdige belangen, en bevestigt de bescherming die artikel 2:256 BW biedt aan vennootschappen.