ECLI:NL:HR:2006:AV6192
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de redengevende kracht van leugenachtige verklaringen in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 april 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Amsterdam', was veroordeeld voor diefstal met geweld en afpersing. Het Hof had de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf, waarbij het vonnis van de Rechtbank te Utrecht werd vernietigd. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Kuijper. De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat het beroep verworpen moet worden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de vraag behandeld of een leugenachtige verklaring van een getuige redengevende kracht kan hebben in het bewijs. Het Hof had in zijn uitspraak een verklaring van medeverdachte 1 als leugenachtig aangemerkt, wat leidde tot de vraag of deze verklaring nog steeds als bewijs kon dienen. De Hoge Raad oordeelde dat aan een leugenachtige verklaring van een ander dan de verdachte geen redengevende kracht kan worden toegekend, maar dat dit niet tot cassatie leidt, omdat het onderdeel van de bewijsmotivering van ondergeschikte betekenis is. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsmotivering ook zonder dit onderdeel toereikend is.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat geen van de middelen tot cassatie kan leiden en dat er geen grond is voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. Het beroep wordt verworpen, waarmee de veroordeling van de verdachte in stand blijft.