12 september 2006
Strafkamer
nr. 01441/05
PB/MR
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 30 november 2004, nummer 21/002162-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 24 maart 2004 - de verdachte ter zake van "opzettelijk enige handeling door een ambtenaar, bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, beletten en verijdelen" veroordeeld tot een geldboete van tweehonderd euro subsidiair vier dagen hechtenis.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.F.M.G. Heutink, advocaat te Apeldoorn, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem om de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel, dat klaagt dat het bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen, berust op het standpunt dat, nu aan de verdachte geen bevel was gegeven zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse, hij niet verplicht was om gehoor te geven aan het verzoek van de opsporingsambtenaar om 'even te wachten', zodat de verdachte door dat verzoek te negeren geen strafbare handeling heeft verricht.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 02 december 2002 in de gemeente Apeldoorn toen F.J.A. Smit (agent van politie team Apeldoorn Noord-Oost), belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen en onderzoeken van strafbare feiten hem, verdachte, als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, op heterdaad ontdekt, had gevraagd medewerking te verlenen aan een onderzoek naar het alcoholgehalte van zijn (verdachtes) adem (als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a van de Wegenverkeerswet 1994) en hem, verdachte, daartoe naar een plaats van onderzoek, te weten het politiebureau te Apeldoorn aan de Vosselmanstraat had geleid, deze door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 8 en/of 163 van de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcoholonderzoeken ondernomen handelingen opzettelijk heeft belet en verijdeld, door (nadat voornoemde Smit hem, verdachte, in voornoemd politiebureau had verzocht voor de (afgesloten) deur van de kamer waarin het ademanalyse-apparaat stond te wachten, opdat zij, Smit, de sleutel van die kamer kon gaan halen bij de wachtcommandant) het politiebureau te verlaten."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar F.J.A. Smit, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 2 december 2002 zag ik, verbalisant, dat een persoon als bestuurder van een voertuig, personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], dit bestuurde op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Mr. Van Rhemenslaan te Apeldoorn, gemeente Apeldoorn.
Op de kruising van wegen Mr. Van Rhemenslaan en de Regentesselaan wordt het verkeer geregeld door middel van een driekleurig verkeerslicht.
Ik, verbalisant, reed op dat moment achter voornoemde bestuurder in dezelfde richting.
Ik zag dat genoemd driekleurig verkeerslicht op het moment dat de bestuurder dit licht naderde en de bestuurder voorsorteerde teneinde linksaf te slaan. Ik zag dat het verkeerslicht om linksaf te slaan op dat moment een rood licht uitstraalde.
Ik zag dat de bestuurder van het genoemde voertuig niet stopte voor de in de dwarsrichting van de rijbaan van de Mr. Van Rhemenslaan aangebrachte stopstreep, dit terwijl het voor betrokkene bestemde en in zijn richting gekeerde driekleurig verkeerslicht, rood licht uitstraalde.
Ter controle op de juiste naleving van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 stelde ik, verbalisant, een onderzoek in.
EERSTE DIRECTE CONTACT
Ik, verbalisant, sprak de bestuurder aan. Ik, verbalisant, had op 2 december 2002 te 19.25 uur, het eerste directe contact met deze bestuurder.
Ik, verbalisant, nam waar dat de bestuurder zenuwachtig gedrag vertoonde.
VORDERING MEDEWERKING VOORLOPIG ONDERZOEK UITGEADEMDE LUCHT
Ik, verbalisant, heb op 2 december 2002 te 19.30 uur van de bestuurder gevraagd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 160 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994, nader geregeld in artikel 163 lid 10 van die wet. Aan deze vraag werd door de bestuurder voldaan. Met medewerking van de bestuurder heb ik, verbalisant, op 2 december 2002 te 19.31 uur de ademtest afgenomen. Als resultaat van deze test nam ik, verbalisant, een alcohol-indicatie boven de wettelijk vastgestelde grens waar. Ik zag dat het apparaat na beëindiging van de test een A-indicatie aangaf. Dit leidde tot verdenking van de overtreding van artikel 8 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994.
OVERBRENGING
De bestuurder gaf mij, verbalisant, op te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 te [geboorteplaats],
wonende te [verdachte].
ADEMANALYSE
Ik, verbalisant, heb op 2 december 2002 te 19.40 uur, de verdachte gevraagd medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2 onder a, van de Wegenverkeerswet 1994.
De bestuurder is op verzoek van mij, verbalisant, als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 vrijwillig meegegaan naar het bureau van politie te Apeldoorn. Daar op maandag 2 december 2002, omstreeks 19.55 uur, aangekomen gaf de verdachte geen gevolg aan het eerder gedane verzoek."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren F.J.A. Smit en A.C. de Haan, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten, dan wel van één van hen:
"Op 2 december 2002 omstreeks 19.20 uur zag ik, verbalisant Smit voor mij, op de mr. Van Rhemenslaan te Apeldoorn een grijze Ford Fiësta rijden met het kenteken [AA-00-BB]. Bij de kruising met de Regentesselaan zag ik, verbalisant Smit, dat de
bestuurder van de grijze Ford Fiësta het rode verkeerslicht negeerde. Ik, verbalisant Smit, gaf de bestuurder een stopteken. De bestuurder van de Ford Fiësta stapte uit. Hij gaf mij zijn rijbewijs. Tijdens het inzien van zijn rijbewijs zag ik dat er een politielegitimatiebewijs in zijn portemonnee zat. De bestuurder hield zijn portemonnee dusdanig dat ik dit legitimatiebewijs wel moest zien. Ik zag de naam [verdachte] op de legitimatie staan. Ik zag dat het rijbewijs ook op naam van [verdachte] stond. Om 19.30 uur nam ik de bestuurder een blaastest af. Ik zag dat de Honac 4 alco sensor een A-indicatie gaf. Ik, verbalisant Smit, vertelde de bestuurder dat dit teveel was en dat hij mee moest naar het bureau voor een ademanalyse. Hierop hoorde ik, verbalisant, [verdachte] vragen of dit echt nodig was en of ik hem niet kon laten gaan. Verder vertelde bestuurder [verdachte] mij dat hij wist hoe de ademanalyse werkte. Ik, verbalisant, verzocht aan bestuurder [verdachte] nogmaals of hij mee wilde gaan. Ik, verbalisant, vroeg bestuurder [verdachte] of hij vrijwillig mee ging naar het bureau of dat ik hem aan moest houden. Bestuurder [verdachte] gaf aan vrijwillig mee te gaan en stapte bij mij, verbalisant, in het dienstvoertuig. Op weg naar het politiebureau Vosselmanstraat te Apeldoorn vertelde [verdachte] mij ongevraagd dat hij de nodige collega's kende op de Vosselmanstraat. Hierop heb ik, verbalisant Smit, gereageerd met de woorden dat ik de dienstauto zou parkeren voor de ingang van team de Binnenstad en niet voor de ingang van de wachtcommandant. Vervolgens heb ik, verbalisant Smit, de auto geparkeerd waarna [verdachte] de deur met zijn pas opendeed. [Verdachte] liep voor mij uit naar de kamer waar het ademanalyse apparaat staat. Toen wij daarvoor stonden verzocht ik, verbalisant Smit, [verdachte] te wachten zodat ik de sleutel van deze kamer bij de wachtcommandant kon halen. Toen ik, verbalisant Smit, terug kwam bij de ademanalysekamer was [verdachte] niet bij deze kamer. Ik, verbalisant Smit, ben vervolgens naar de wachtcommandant gelopen.
Ik, verbalisant De Haan, was op dat moment wachtcommandant. Nadat verbalisant Smit mij had verteld dat zij voornoemde collega had binnengebracht naar aanleiding van het besturen onder invloed van alcoholhoudende drank trof ik brigadier A. Wilzing. Wilzing vertelde mij dat zij zojuist [verdachte] rennend het terrein van het politiebureau Vosselmanstraat had zien verlaten."
c. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Ik zou op 2 december 2003 bij vrienden voor Sinterklaas spelen. Ik had wijntjes gedronken. Ik stapte in de auto en ik ging op weg naar het adres waar ik voor Sinterklaas zou gaan spelen. Ik reed door rood en ik werd aangehouden. Ik moest blazen en de test gaf een A-indicatie aan. Vervolgens ben ik vrijwillig mee gegaan naar het politiebureau. Op het politiebureau moest ik wachten en de politieagente ging naar de wachtcommandant. Ik dacht: "Ik moet hier weg." Ik ben niet blijven wachten, ik ben weggegaan."
d. de als bijlage bij een proces-verbaal van politie gevoegde schriftelijke verklaring van de verdachte, voor zover inhoudende:
"Ik hoefde overigens niet achterin de politieauto plaats te nemen maar mocht op de bijrijderplaats zitten. In het politiebureau moest ik op de gang wachten. De vrouwelijke politieagent liep naar voren richting wachtcommandant, nadat zij mij had gezegd: "wil je even wachten, ik ben zo terug." Dat wachten duurde echter heel erg lang. Ik heb toen via de achterdeur het politiebureau verlaten. Dit was 15 á 20 minuten later."
3.4. Het Hof heeft in een nadere bewijsoverweging het volgende overwogen:
"De verbalisant Smit heeft naar aanleiding van de uitkomst van het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht aan verdachte gevraagd medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a van de Wegenverkeerswet 1994 - kortweg: de ademanalyse - en daarvoor mee te gaan naar het politiebureau (Vosselmanstraat) te Apeldoorn.
Daarmee gaf verbalisant uitvoering aan de haar bij artikel 141 Sv. opgedragen taak tot opsporing van strafbare feiten volgens de procedure die is vastgelegd in het samenstel van voorschriften dat geacht wordt te behoren tot het stelsel van strikte waarborgen, waarmee de wetgever het onderzoek ter bepaling van het alcoholgehalte in de door verdachte uitgeademde lucht heeft omgeven.
Blijkens zijn verklaring aan verbalisant was verdachte - zelf politieman - met die procedure bekend. Verdachte heeft op het verzoek van verbalisant geantwoord vrijwillig mee te gaan om zich aan de ademanalyse te onderwerpen en heeft daartoe eigener beweging plaatsgenomen op de bijrijdersstoel van de politieauto.
Na aankomst op het politiebureau liep verdachte in gezelschap van verbalisant vrijwillig naar de afgesloten ruimte, waarin - naar verdachte bekend was - het ademanalyseapparaat stond opgesteld. Verbalisant heeft aan verdachte gevraagd even op haar te wachten, terwijl zij bij de wachtcommandant de sleutel van de ruimte ging ophalen met de bedoeling na haar terugkomst verdachte te onderwerpen aan de ademanalyse. Die bedoeling was verdachte volkomen duidelijk en verdachte heeft daadwerkelijk enige tijd ter plaatse gewacht als uitdrukking van de medewerking die hij aan het onderzoek verleende.
Door zich vervolgens eigenmachtig en onaangekondigd voor de terugkomst van verbalisant Smit uit de voeten te maken heeft verdachte zich aan de voortgang van het onderzoek onttrokken en heeft hij de verbalisant belet haar reeds ondernomen ambtshandelingen voort te zetten en heeft hij verijdeld dat zij datgene verrichtte, wat uit een oogpunt van opsporing volgens genoemd samenstel van voorschriften geboden was."
3.5.1. Art. 163, eerste en tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) luidt:
"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, artikel 8, derde lid, onderdeel a, of artikel 8, vierde lid, onderdeel a.
2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen."
3.5.2. Art. 184, eerste lid, Sr luidt:
"1. Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
3.6. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat aan de verdachte een bevel is gegeven overeenkomstig art. 163 WVW 1994 om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid onder a, van deze wet. Blijkens die bewijsmiddelen is immers aan de verdachte door de desbetreffende opsporingsambtenaar gevraagd zijn medewerking aan bedoeld onderzoek te verlenen, waarna de verdachte vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau, waar aan de verdachte vervolgens door de opsporingsambtenaar is verzocht 'even te blijven wachten'. Deze verzoeken scheppen voor de verdachte niet de verplichting zijn medewerking aan de voorgenomen ademanalyse te verlenen, omdat blijkens het wettelijk stelsel slechts de bestuurder aan wie het in het eerste lid van art. 163 WVW 1994 bedoelde bevel is gegeven, verplicht is ademlucht te blazen in het voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen. Daarom is de bewezenverklaring voor wat betreft het onderdeel "door die opsporingsambtenaar ter uitvoering van het bepaalde in de artikelen 8 en/of 163 van de Wegenverkeerswet 1994 en het Besluit alcoholonderzoeken ondernomen handelingen" onvoldoende gemotiveerd.
3.7. Het middel is dus terecht voorgesteld.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, de vice-president G.J.M. Corstens, en de raadsheren J.P Balkema, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 september 2006.