ECLI:NL:HR:2006:AV6130

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01400/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen veroordeling voor diefstal met betrekking tot aanhoudingsverzoek door niet-gemachtigd raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling voor diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 juni 2004 bij verstek was gewezen. De verdachte was ter zake van diefstal veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. De raadsman van de verdachte, mr. M.R. Mantz, had verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat hij niet in het bezit was gesteld van de processtukken. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand had gedaan, omdat hij niet ter terechtzitting was verschenen en zijn raadsman niet uitdrukkelijk had gemachtigd om de verdediging te voeren.

De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk was. De verdachte was in hoger beroep gedagvaard op een wijze die gelijkstond aan een dagvaarding in persoon. De Hoge Raad concludeerde dat de raadsman niet voldoende had aangetoond dat hij niet in het bezit was van de benodigde processtukken, en dat het verzoek tot aanhouding door het Hof terecht was afgewezen. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie verworpen, omdat deze niet konden leiden tot cassatie en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een verdachte om zijn aanwezigheidsrecht actief te benutten en de rol van de raadsman in het proces, vooral in situaties waarin de verdachte niet zelf aanwezig is. De beslissing benadrukt ook het belang van duidelijke communicatie tussen de verdachte en zijn raadsman, vooral met betrekking tot de machtiging voor de verdediging.

Uitspraak

16 mei 2006
Strafkamer
nr. 01400/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 juni 2004, nummer 22/001774-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 9 december 2003 - de verdachte ter zake van "diefstal, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof het door de raadsman ter terechtzitting van het Hof gedane verzoek tot aanhouding ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 10 juni 2004 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De raadsman verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden nu hij, na herhaaldelijk verzoek aan de strafgriffie van het gerechtshof om de stukken van deze zaak, niet in het bezit gesteld is van de stukken van deze zaak.
De advocaat-generaal deelt desgevraagd mede dat het aan de verdachte te wijten is dat hij vandaag niet aanwezig is en dat uit het dossier niet blijkt dat de advocaat heeft gevraagd om stukken van de onderhavige zaak, derhalve verzet hij zich tegen aanhouding van de behandeling zaak.
De raadsman geeft te kennen weldegelijk brieven te hebben gericht aan het hof en legt aan het hof een faxbericht en een verzendbericht van het desbetreffende faxbericht over aan het hof en verzoekt deze stukken aan het proces-verbaal van de terechtzitting te hechten.
De voorzitter deelt mede dat uit een faxbericht dat zich in het dossier bevindt er op 19 januari 2004 door een medewerker van de rechtbank te 's-Gravenhage de door u bij brief van 16 januari 2004 gevraagde inleidende dagvaarding aan uw kantoor is verzonden en blijkens het verzendrapport ook is aangekomen.
De raadsman deelt hierop mede dat hij de inleidende dagvaarding eerst niet heeft ontvangen en na herhaald verzoek uiteindelijk wel heeft ontvangen.
Het hof onderbreekt vervolgens het onderzoek voor beraadslaging.
Na beraadslaging en hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede, dat het verzoek om aanhouding zal worden afgewezen en wel op de navolgende gronden:
- Mr. Mantz heeft zich formeel niet gesteld als raadsman van de verdachte en het enkel instellen van het hoger beroep is daarvoor niet voldoende;
- Niet gesteld, noch gebleken is dat de verdachte gebruik zou willen maken van zijn aanwezigheidsrecht om heden ter terechtzitting aanwezig te zijn;
- Mr. Mantz niet uitdrukkelijk gemachtigd is de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede dat gelet op het voorgaande de behandeling van de zaak zal worden voortgezet."
3.3. Uit de gedingstukken volgt dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2004 op 12 december 2003 aan de raadsman bij het instellen van het hoger beroep is uitgereikt. Het in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand heeft gedaan, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat de verdachte in hoger beroep is gedagvaard op een wijze die gelijk staat aan een dagvaarding in persoon, terwijl hij vervolgens zonder kennisgeving niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en evenmin zijn raadsman uitdrukkelijk heeft gemachtigd de verdediging te voeren. Daaraan kan niet afdoen hetgeen de raadsman ter terechtzitting heeft aangevoerd met betrekking tot de beschikbaarheid van processtukken.
3.4. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 mei 2006.