ECLI:NL:HR:2006:AV6130
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor diefstal met betrekking tot aanhoudingsverzoek door niet-gemachtigd raadsman
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling voor diefstal, meermalen gepleegd. De verdachte had beroep ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 10 juni 2004 bij verstek was gewezen. De verdachte was ter zake van diefstal veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. De raadsman van de verdachte, mr. M.R. Mantz, had verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak, omdat hij niet in het bezit was gesteld van de processtukken. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht afstand had gedaan, omdat hij niet ter terechtzitting was verschenen en zijn raadsman niet uitdrukkelijk had gemachtigd om de verdediging te voeren.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk was. De verdachte was in hoger beroep gedagvaard op een wijze die gelijkstond aan een dagvaarding in persoon. De Hoge Raad concludeerde dat de raadsman niet voldoende had aangetoond dat hij niet in het bezit was van de benodigde processtukken, en dat het verzoek tot aanhouding door het Hof terecht was afgewezen. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie verworpen, omdat deze niet konden leiden tot cassatie en er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een verdachte om zijn aanwezigheidsrecht actief te benutten en de rol van de raadsman in het proces, vooral in situaties waarin de verdachte niet zelf aanwezig is. De beslissing benadrukt ook het belang van duidelijke communicatie tussen de verdachte en zijn raadsman, vooral met betrekking tot de machtiging voor de verdediging.