ECLI:NL:HR:2006:AV6064
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de schuldsaneringsregeling en goede trouw in faillissementsrecht
In deze zaak hebben verzoekers tot cassatie, aangeduid als de schuldenaren, op 24 juni 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Arnhem om de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren. De rechtbank heeft op 20 september 2004 de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken en een bewindvoerder en een rechter-commissaris benoemd. Na een verslag van de bewindvoerder en een hoorzitting op 8 februari 2005, heeft de rechtbank op 3 maart 2005 de verzoeken van de schuldenaren afgewezen. Hierop hebben de schuldenaren hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 31 maart 2005 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd.
Tegen dit arrest hebben de schuldenaren cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand blijven.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 31 maart 2006. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de vereisten van goede trouw zoals bedoeld in artikel 288 lid 2 onder b van de Faillissementswet.