ECLI:NL:HR:2006:AV6064

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/050HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling en goede trouw in faillissementsrecht

In deze zaak hebben verzoekers tot cassatie, aangeduid als de schuldenaren, op 24 juni 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Arnhem om de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing te verklaren. De rechtbank heeft op 20 september 2004 de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken en een bewindvoerder en een rechter-commissaris benoemd. Na een verslag van de bewindvoerder en een hoorzitting op 8 februari 2005, heeft de rechtbank op 3 maart 2005 de verzoeken van de schuldenaren afgewezen. Hierop hebben de schuldenaren hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 31 maart 2005 het vonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd.

Tegen dit arrest hebben de schuldenaren cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen noodzaak is voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof in stand blijven.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann op 31 maart 2006. De uitspraak heeft implicaties voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling en de vereisten van goede trouw zoals bedoeld in artikel 288 lid 2 onder b van de Faillissementswet.

Uitspraak

31 maart 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/050HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Verzoeker 1] en
2. [Verzoekster 2],
beiden wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 24 juni 2004 ter griffie van de rechtbank te Arnhem ingediend verzoekschrift hebben verzoekers tot cassatie - verder te noemen: de schuldenaren - zich gewend tot die rechtbank en verzocht op hen de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
Bij twee afzonderlijke vonnissen van 20 september 2004 heeft de rechtbank de voorlopige toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken en een bewindvoerder en een rechter-commissaris benoemd.
Nadat de bewindvoerder verslag had uitgebracht en de rechtbank de schuldenaren op 8 februari 2005 had gehoord, heeft de rechtbank bij vonnis van 3 maart 2005 de verzoeken van de schuldenaren afgewezen.
Tegen laatstvermeld vonnis hebben de schuldenaren hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 31 maart 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 3 maart 2005 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben de schuldenaren beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 31 maart 2006.