ECLI:NL:HR:2006:AV6026

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/084HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de exoneratieclausule in algemene voorwaarden van een leverancier van ondeugdelijk plantenmateriaal

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser, wonende in de Bondsrepubliek Duitsland, en de verweerster, West Plant Limburg B.V., gevestigd te Venlo. De eiser heeft de verweerster gedagvaard voor de rechtbank te Roermond, waarbij hij vorderde dat de verweerster hem een bedrag van DM 39.186,42 (€ 20.035,70) zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 7 oktober 2001. De vordering was gebaseerd op ondeugdelijk plantenmateriaal dat door de verweerster was geleverd. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 7 maart 2002 een comparitie van partijen gelast en in een eindvonnis van 3 oktober 2002 de verweerster veroordeeld om aan de eiser te betalen, evenals de proceskosten. De verweerster heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat in een tussenarrest van 3 februari 2004 de verweerster heeft toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Na een enquête en contra-enquête heeft het hof in een eindarrest van 9 november 2004 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van de eiser afgewezen, waarbij de eiser in de proceskosten is veroordeeld. De eiser heeft cassatie ingesteld tegen beide arresten van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarbij de kosten van het geding in cassatie zijn toegewezen aan de verweerster. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/084HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats], Bondsrepubliek Duitsland,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Groen,
t e g e n
WEST PLANT LIMBURG B.V.,
gevestigd te Venlo,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 27 december 2001 verweerster in cassatie - verder te noemen: WPL - gedagvaard voor de rechtbank te Roermond en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, WPL te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van finale kwijting aan hem te betalen een bedrag van DM. 39.186,42 (€ 20.035,70), te vermeerderen met de wettelijke rente over gemeld bedrag vanaf 7 oktober 2001 tot aan de dag der algehele voldoening.
WPL heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 maart 2002 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 3 oktober 2002 WPL veroordeeld om aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 19.583,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2001, WPL veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiser] en dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen het eindvonnis heeft WPL hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 3 februari 2004 heeft het hof WPL tot het leveren van tegenbewijs toegelaten. Na enquête en contra-enquête heeft het hof bij eindarrest van 9 november 2004 het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen en [eiser] veroordeeld in de proceskosten van WPL in beide instanties.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
WPL heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 30 maart 2006 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van WPL begroot op € 661,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juni 2006.