ECLI:NL:HR:2006:AV6025

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/046HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringsgeding tussen verkoper en koper van grond met betrekking tot vrijwaringsclausule en overgang van onderneming

In deze zaak gaat het om een vrijwaringsgeding dat volgt op een eerder arrest van de Hoge Raad van 21 april 2000. Het geschil betreft de uitleg van een overeengekomen vrijwaringsclausule tussen de verkoper en de koper van een stuk grond waarop een tuinbouwbedrijf werd geëxploiteerd. De Hoge Raad heeft in het verleden het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage vernietigd en het geding ter verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage. Na de verwijzing heeft de eiser, [eiser], de verweerder, [verweerder], opgeroepen om te verschijnen voor het gerechtshof. In de procedure na verwijzing heeft [eiser] gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter van 27 juni 1996 zou vernietigen en de vordering van [eiser] alsnog volledig zou toewijzen. Het hof heeft in zijn arrest van 26 november 2004 het vonnis van de kantonrechter vernietigd en [verweerder] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [eiser]. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld, terwijl [verweerder] incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van beide beroepen. De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep in cassatie van [eiser] en het incidentele beroep van [verweerder] verworpen. Tevens zijn de kosten van het geding in cassatie aan beide partijen opgelegd, waarbij [eiser] in de kosten van het principale beroep werd veroordeeld en [verweerder] in de kosten van het incidentele beroep.

Uitspraak

9 juni 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/046HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
verweerder in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
eiser in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
1. Het geding in voorgaande instanties
De Hoge Raad verwijst voor het verloop van dit geding tussen eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - naar zijn arrest van 21 april 2000, nr. C98/290, NJ 2000, 410.
Bij dat arrest heeft de Hoge Raad het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 april 1998 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Hierna heeft [eiser] [verweerder] bij exploten van 9 mei 2000 en 4 november 2002 opgeroepen te verschijnen voor het gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde voort te procederen. [Eiser] heeft bij memorie na verwijzing gevorderd dat het hof het vonnis van de kantonrechter van 27 juni 1996 zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog volledig zal toewijzen en aldus [verweerder] zal veroordelen aan [eiser] tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [eiser] is veroordeeld bij vonnis van 28 april 1999 (rolnr. 96/3423), te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Verweerder] heeft bij memorie van antwoord na verwijzing verweer gevoerd.
Bij arrest van 26 november 2004 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter te Delft van 27 juni 1996 voor zover tussen partijen gewezen vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [verweerder] veroordeeld aan [eiser] te betalen het loon met daarbij behorende loonkosten van [betrokkene 1] over de periode 5 augustus 1995 tot 1 juli 1996, ten bedrage van ƒ 701,67 per week, te vermeerderen met de vakantietoeslag ten bedrage van 8% en al die bedragen met de wettelijke verhoging van 10%, alles bruto, alsmede [verweerder] veroordeeld aan [eiser] te betalen een bedrag van € 9.900,--. Voorts heeft het hof de proceskosten in eerste aanleg, in hoger beroep en in cassatie gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in tweede cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende het incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt zowel in het principale beroep als in het incidentele beroep tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
in het principale beroep:
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 174,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door E.J. Numann op 9 juni 2006.