ECLI:NL:HR:2006:AV6024

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/029HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van buitengerechtelijke vernietiging van pensioenverzekering door verzekeraar

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een pensioenverzekeraar, Delta Lloyd Levensverzekering N.V., en een verzekerde, aangeduid als [eiser], over de geldigheid van de buitengerechtelijke vernietiging van een pensioenverzekering. De verzekeraar heeft de verzekering vernietigd op basis van artikel 251 (oud) van het Wetboek van Koophandel, omdat de verzekerde niet had gemeld dat hij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was en onjuist en onvolledig had geantwoord op een vragenlijst bij het sluiten van de verzekering. De zaak begint met een dagvaarding door [eiser] op 8 oktober 2002, waarin hij vordert dat de vernietiging van de verzekering door Delta Lloyd onterecht is en dat de verzekeraar haar verplichtingen moet nakomen. De rechtbank te Amsterdam heeft de vordering van [eiser] toegewezen, maar het gerechtshof heeft in hoger beroep het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering afgewezen. Het hof oordeelde dat [eiser] de vragen op de vragenlijst onjuist en onvolledig had beantwoord, wat van belang was voor de beoordeling van het risico door Delta Lloyd. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de onjuistheden in de antwoorden van [eiser] niet zodanig waren dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering niet zou hebben geaccepteerd of onder andere voorwaarden zou hebben aangeboden. De Hoge Raad heeft Delta Lloyd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

28 april 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/029HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J. Wuisman,
t e g e n
DELTA LLOYD LEVENSVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.H. van der Woude,
thans mr. N.T. Dempsey.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 8 oktober 2002 verweerster in cassatie - verder te noemen: Delta Lloyd - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd voor recht te verklaren dat Delta Lloyd ten onrechte het onderhavige gedeelte van de in de inleidende dagvaarding omschreven verzekeringsovereenkomst heeft vernietigd, en Delta Lloyd te veroordelen haar verplichtingen uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst ten opzichte van [eiser] na te komen.
Delta Lloyd heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 11 december 2002 op 23 januari 2003 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 26 februari 2003 de vordering toegewezen.
Tegen het eindvonnis van de rechtbank heeft Delta Lloyd hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 14 oktober 2004 heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen. Het hof heeft voorts [eiser] veroordeeld aan Delta Lloyd terug te betalen de bedragen die Delta Lloyd ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [eiser] heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van die betalingen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Delta Lloyd heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] is jarenlang werkzaam geweest als zelfstandig heimachinist.
(ii) Als gevolg van een vuurwerkexplosie heeft [eiser] een zenuwbeschadiging aan zijn linker oor opgelopen. Uit een rapportageformulier van de Gemeenschappelijke Medische Dienst (GMD) blijkt dat [eiser], in verband met de uit deze beschadiging voortvloeiende lawaaidoofheid aan dit oor, per 14 september 1978 voor 45-55% arbeidsongeschikt en uitkeringsgerechtigd is bevonden in de zin van de AAW.
(iii) Op 16 april 1981 is [eiser] van een heistelling gevallen. Hierbij zijn de banden van zijn rechter knie gescheurd. Uit een rapportageformulier van de GMD, gedateerd 3 mei 1983, blijkt dat [eiser], als gevolg van dit letsel, met ingang van 14 mei 1981 aanspraak kreeg op een uitkering ingevolge de AAW op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100.
(iv) Met ingang van 1 november 1982 heeft [eiser] zijn werk hervat, evenwel beperkt tot het houden van toezicht op de voortgang van het werk. De mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de AAW werd in verband hiermee met ingang van 1 november 1982 op 65-80% gesteld.
(v) Uit een rapport van de GMD, gedateerd 18 mei 1988, volgt dat [eiser] op dat moment ongewijzigd voor 65-80% als arbeidsongeschikt in de zin van de AAW werd beschouwd. Aangezien [eiser] op dat moment inkomsten uit niet-passende arbeid had die meer bedroegen dan zijn resterende verdiencapaciteit, is zijn uitkering met toepassing van art. 34 AAW feitelijk komen te vervallen.
(vi) Op 21 mei 1993 heeft [eiser] een aanvraag ingediend bij Delta Lloyd voor het sluiten van een pensioenverzekering met aanvullende arbeidsongeschiktheidsdekking.
(vii) In verband met deze aanvraag heeft [eiser] op 4 juni 1993 een medische keuring ondergaan bij het door Delta Lloyd aangewezen Geneeskundig Diagnostisch Centrum Medimark te Rotterdam. Als onderdeel van deze medische keuring heeft [eiser] een vragenlijst ingevuld (hierna: de vragenlijst). De vragen 8a en 8b en de daarop gegeven antwoorden luiden, voor zover in cassatie van belang:
"8a. Hebt u in het verleden ziekten of ongevallen gehad, waardoor u langer dan 2 weken geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt bent geweest? Welke? Wanneer? Hoe lang? Arbeidsongeschiktheidsuitkering?J*
8b. Bent u thans volledig arbeidsgeschikt?J
(...)"
De letter 'J' staat voor 'ja' en is het door [eiser] op deze vragen gegeven antwoord. Het * bij vraag 8a betekent dat op dit antwoord een toelichting is gegeven. Deze toelichting luidt als volgt:
"2i, 8a, 11, 12, 13, 14, 17, 19. 1976: Kruisbandletsel rechter knie, ongecompliceerd. Orthopaedie, Bleulandzkh. te Gouda. FT. 2 mnd. a.o. 1977: Polijsten rechter knieschijf, ongecompliceerd. Orthopaedie, Bleulandzkh. te Gouda. 4 wk. a.o. Restloos herstel."
Voorts heeft [eiser] ter toelichting van zijn antwoorden op de vragen 2 en 11 (luidende, achtereenvolgens en kort gezegd, of hij ooit last heeft gehad van een reeks in de vragenlijst opgesomde aandoeningen en of hij daarvoor in behandeling is geweest), opgemerkt:
"1970: Zenuwbeschadiging linker oor door vuurwerk. KNO, Bleulandzkh. te Gouda. Gehoor was destijds verminderd."
(viii) Na acceptatie door Delta Lloyd is de verzekeringsovereenkomst met terugwerkende kracht tot 1 juni 1993 tot stand gekomen. Op deze overeenkomst zijn onder meer de algemene voorwaarden van Delta Lloyd nummer [001] van toepassing. Deze luiden, voor zover van belang:
"2 Grondslagen van de verzekering
De verzekering is gebaseerd op de schriftelijke verklaringen van de verzekeringnemer, verzekerde (en medeverzekerde), en de door hen overgelegde stukken.
Een onjuistheid daarin kan voor Delta Lloyd aanleiding zijn de verzekering aan te passen of nietig te verklaren."
(ix) Op de verzekeringsovereenkomst zijn verder de polisvoorwaarden nummer [002] van toepassing. Deze luiden, voor zover van belang:
"3 Definitie van arbeidsongeschiktheid
Geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is degene, die tengevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheid is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep in billijkheid van hem kan worden verwacht, te verdienen, hetgeen vergelijkbare, lichamelijk en geestelijk gezonde, personen met soortgelijke opleiding met arbeid gewoonlijk verdienen. Hierbij gaat het om arbeidsongeschiktheid, die uitsluitend naar medische maatstaven is bepaald.
Als de verzekerde als huisvrouw of huisman werkzaam is, wordt ten aanzien van het bovenstaande dit werk beschouwd als arbeid, die inkomen oplevert."
(x) Een omtrent [eiser] in het kader van de AAW uitgebracht rapport van de GMD, gedateerd 11 februari 1994, luidt, voor zover van belang:
"2.2.3. Gegevens belanghebbende:
In een uitvoerig telefoongesprek met belanghebbende bleek het volgende:
- Sinds 11/2 jaar (dus ruim vóór 1 augustus 1993) is de grote heimachine verkocht en zijn in de plaats daarvan een zestal zelf ontwikkelde miniheistellingen aangeschaft (waarmee op vele moeilijk bereikbare plaatsen snel kan worden geheid).
Vanwege de specialisatie is het personeelsbestand uitgebreid tot 15 à 18 medewerkers en heeft belanghebbende zijn werkzaamheden als machinist beëindigd.
(...)
Met belanghebbende is besproken dat hij in feite door zijn veranderde bedrijf en zijn nieuwe taken niet langer als arbeidsongeschikt is te beschouwen. Hij blijkt in passend werk zijn gebruikelijke inkomen te kunnen verwerven. Belanghebbende was het hier wel mee eens.
3. BESCHOUWING:
Gelet op het bovenstaande is belanghebbende niet langer als arbeidsongeschikt te beschouwen in de zin van de AAW.
Uit zorgvuldigheidsoverwegingen is het m.i. reëel belanghebbende per eerstvolgende - fictieve - betalingstermijn als volledig arbeidsgeschikt te beschouwen.
Van 1 augustus 1993 tot deze datum art. 33 AAW toe te passen en belanghebbende uit te betalen als ware hij volledig arbeidsgeschikt.
4. CONCLUSIE:
Belanghebbende per toekomende tijd in de zin van de AAW als volledig arbeidsgeschikt te beschouwen.
Belanghebbende tot deze datum ongewijzigd 80-100% arbeidsongeschikt te beschouwen, tot 1 augustus 1993 onder toepassing van art. 34 en vanaf deze datum onder toepassing van art. 33 AAW en belanghebbende uit te betalen als ware hij 0-25% arbeidsongeschikt."
(xi) Op 24 oktober 1999 is [eiser] als gevolg van hartklachten volledig arbeidsongeschikt geworden.
(xii) Bij brief van 23 november 2001 heeft Delta Lloyd de verzekeringsovereenkomst gedeeltelijk - namelijk ten aanzien van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsdekking - vernietigd op grond van art. 251 (oud) K. in combinatie met art. 2 van de algemene voorwaarden. Deze bij brief van 10 januari 2002 gehandhaafde vernietiging was erop gebaseerd dat [eiser] op het moment van ingang van de verzekering op 1 juni 1993 "AAW gerechtigd was en derhalve gedeeltelijk arbeidsongeschikt in medische en arbeidskundige zin." [Eiser] had dit gegeven volgens Delta Lloyd aan haar moeten melden, hoewel hij sinds november 1982 niet daadwerkelijk meer een uitkering ontving.
3.2 De in dit geding ingestelde, hiervoor in 1 weergegeven, vorderingen van [eiser] strekken ertoe, kort gezegd, dat voor recht wordt verklaard dat de hiervoor in 3.1 onder (xii) bedoelde vernietiging van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst ongegrond is en dat Delta Lloyd wordt veroordeeld haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst na te komen. Delta Lloyd heeft als verweer niet alleen aangevoerd hetgeen zij in de brieven van 23 november 2001 en 10 januari 2002 had gesteld, maar zich tevens erop beroepen dat [eiser] de vragen 8a en 8b uit de vragenlijst onjuist en onvolledig heeft beantwoord.
De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen. Het hof heeft dit vonnis vernietigd en de vorderingen alsnog afgewezen. Het oordeelde dat [eiser] vraag 8a van het vragenformulier onjuist en onvolledig heeft ingevuld. Met betrekking tot de lawaaidoofheid aan zijn linkeroor heeft [eiser] niet meer opgegeven dan de vermelding: 'gehoor was destijds verminderd'. Daarmee werd ten onrechte de suggestie gewekt dat het ging om een gehoorstoornis van voorbijgaande aard, en bovendien werd onvermeld gelaten dat [eiser] als gevolg daarvan door de uitvoerende instantie van de AAW voor 45 tot 55% arbeidsongeschikt werd verklaard (rov. 4.10). Ten aanzien van het letsel aan zijn rechterknie en de behandeling daarvan heeft [eiser] niet alleen onjuiste jaartallen opgegeven, maar ook vermeld dat daarop twee betrekkelijk korte periodes van arbeidsongeschiktheid zijn gevolgd, en een "restloos herstel". Ook dit antwoord kan niet worden aangemerkt als juist en volledig. Daarbij komt dat [eiser] gedurende een lange periode, vanaf de vuurwerkexplosie in 1977 en in meerdere mate vanaf het knieletsel veroorzakende ongeval in 1981, tot omstreeks juli 1992, arbeid heeft verricht waarvoor hij volgens de beoordeling door de uitvoerende instellingen van de AAW ongeschikt was. Ook dit was, naar [eiser] had moeten begrijpen, een gegeven dat voor Delta Lloyd van belang kon zijn voor de beoordeling van het te dekken risico (rov. 4.11). Gezien dit alles kan niet worden gezegd dat een redelijk handelend verzekeraar, indien deze op de hoogte zou zijn geweest van het arbeids(on)geschiktheidsverleden van [eiser], de verzekering niet zou hebben geweigerd, dan wel op andere condities zou zijn aangegaan. Hetgeen thans aangaande het arbeids(on)geschiktheidsverleden van [eiser] is gebleken wijkt zozeer af van hetgeen hij opgaf, dat dit onmiskenbaar gevolgen heeft voor de waardering van het arbeidsongeschiktheidsrisico. Dat geldt niet alleen voor het letsel op zichzelf, maar ook voor de omstandigheid dat [eiser] jarenlang boven zijn krachten lijkt te hebben gewerkt. Aangenomen moet dan ook worden dat Delta Lloyd dit risico niet, dan wel niet op dezelfde condities zou hebben aanvaard indien [eiser] vraag 8a juist en volledig zou hebben beantwoord (rov. 4.14).
3.3 Bij de beoordeling van het tegen dit arrest aangevoerde middel wordt het volgende vooropgesteld. Bij wet van 22 december 2005, Stb. 2005, 700, in werking getreden op 1 januari 2006, is aan het Burgerlijk Wetboek titel 7.17 toegevoegd, die de verzekeringsovereenkomst regelt. Ingevolge art. 74 lid 4 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is deze titel in het onderhavige cassatieberoep echter niet van toepassing. De vraag die in dit geding centraal staat, moet dus worden beantwoord aan de hand van art. 251 (oud) K.
3.4 Het middel betoogt in de kern dat, gelet op de door het hof in het midden gelaten, en in cassatie daarom veronderstellenderwijs tot uitgangspunt te nemen, arbeidsgeschiktheid van [eiser] voor de feitelijk door hem verrichte werkzaamheden ten tijde dat hij de vragenlijst invulde, niet begrijpelijk is dat naar het oordeel van het hof de in zijn arrest geconstateerde onjuistheden bij de beantwoording van vraag 8a, dienen te leiden tot het oordeel dat Delta Lloyd de aangevraagde arbeidsongeschiktheidsverzekering niet, dan wel niet op dezelfde condities, zou hebben aanvaard indien [eiser] vraag 8a juist en volledig zou hebben beantwoord.
3.5 Uit de door Delta Lloyd verzonden, hiervoor in 3.1 onder (xii) aangehaalde, brieven van 23 november 2001 en 10 januari 2002, blijkt dat het voor haar van essentiële betekenis was dat [eiser], toen hij de vragenlijst invulde, arbeidsongeschikt was in medische en arbeidskundige zin. Uit hetgeen hiervoor in 3.4 is overwogen, volgt dat van dat laatste in cassatie niet kan worden uitgegaan. Voor zover het bestreden arrest op het tegengestelde standpunt is gebaseerd, treft de klacht doel die daartegen wordt aangevoerd door het middel onder letter b en onder "anderzijds" aan het slot daarvan.
3.6 Indien in het bestreden arrest als oordeel van het hof ligt besloten dat [eiser], toen hij de vragenlijst invulde, behoorde te begrijpen dat het bij de beantwoording van deze vraag 8a, voorzover daarin werd gevraagd naar arbeidsongeschiktheid in het verleden en het eventueel voortduren daarvan, niet aankwam op zijn feitelijke geschiktheid voor het door hem verrichte werk, maar op zijn naar medische maatstaven te bepalen arbeidsgeschiktheid, en dat hij die vraag in zoverre onjuist of onvolledig heeft beantwoord, is het bestreden oordeel onbegrijpelijk. Onder de letters c en d van het middel wordt immers terecht aangevoerd dat [eiser] bij het invullen van de vragenlijst melding heeft gemaakt van zijn lawaaidoofheid en van het letsel aan zijn rechterknie, terwijl vaststaat dat dit knieletsel toen geheel was hersteld, en onder letter i wordt terecht betoogd dat [eiser] in verband met zijn lawaaidoofheid maatregelen heeft genomen met betrekking tot de wijze van uitvoering van zijn werkzaamheden. In dit geding staat vast dat hij als gevolg van die maatregelen bij de uitvoering van zijn aangepaste werkzaamheden niet werd gehinderd door deze handicaps. Onder deze omstandigheden valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [eiser], toen hij de vragenlijst invulde, bij de beantwoording van vraag 8a had moeten vermelden dat hij, anders dan de door Delta Lloyd aangewezen keuringsinstantie kennelijk meende, naar medische maatstaven arbeidsongeschikt was. Daarbij verdient opmerking dat [eiser] de vraag naar zijn arbeidsgeschiktheid in het verleden kennelijk en alleszins begrijpelijk aldus heeft opgevat dat deze betrekking had op het werk dat hij feitelijk verrichtte nadat hij zijn werkzaamheden had kunnen aanpassen aan zijn handicaps toen hij de vragenlijst invulde, en niet op het werk dat hij voordien deed.
3.7 Het is op zichzelf wel waar, zoals het hof in rov. 4.10 en 4.11 van zijn arrest overweegt, dat de wijze waarop [eiser] in het vragenformulier melding maakte van zijn lawaaidoofheid en knieletsel, op enkele punten niet helemaal juist was, maar nu de door hem gegeven antwoorden - ook, naar in cassatie veronderstellenderwijs moet worden aangenomen, het antwoord op vraag 8b - in essentie wél juist waren en die onjuistheden slechts punten van ondergeschikt belang betroffen, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat een redelijk handelend verzekeraar de aangevraagde arbeidsongeschiktheidsverzekering niet, dan wel niet op dezelfde condities, zou hebben aanvaard indien [eiser] vraag 8a in alle opzichten juist en volledig zou hebben beantwoord.
3.8 De kernklacht van het middel is dus gegrond. Hetgeen verder nog door het middel wordt aangevoerd, behoeft geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 14 oktober 2004;
verwijst het geding naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Delta Lloyd in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 457,78 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 april 2006.