ECLI:NL:HR:2006:AV4825

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01127/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste mededeling griffie omtrent zittingsdatum leidt tot vernietiging van arrest

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was niet verschenen op de zitting van 24 november 2004, omdat een griffiemedewerker onjuist had medegedeeld dat de zitting op 22 december 2004 zou plaatsvinden. De verdediging stelde dat deze fout niet aan de verdachte kon worden toegerekend, en dat het recht op aanwezigheid bij de behandeling van de zaak in hoger beroep, zoals gewaarborgd door artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte alsnog de mogelijkheid moest krijgen om zijn zaak in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te laten behandelen. Het bestreden arrest werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte het belang van de aanwezigheid van de verdachte bij de behandeling van zijn zaak, vooral in hoger beroep, waar fouten uit de eerste aanleg kunnen worden hersteld. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van zorgvuldige communicatie door de griffie en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

13 juni 2006
Strafkamer
nr. 01127/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 december 2004, nummer 22/005379-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam van 12 juli 2004 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis en een geldboete van éénduizend euro, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing nemen als hem gepast voorkomt.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof de verdachte ten onrechte bij verstek heeft veroordeeld en heeft nagelaten het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte en zijn raadsvrouwe in staat te stellen ter zitting aanwezig te zijn. In de toelichting op het middel wordt ter verklaring van de afwezigheid van de raadsvrouwe (en van de verdachte) aangevoerd dat een ambtenaar van de griffie de raadsvrouwe verkeerd heeft ingelicht omtrent de juiste zittingsdatum.
3.2. De stukken van het geding houden wat betreft de procesgang, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) namens de verdachte heeft mr. I.A. Kamans, advocaat te Rotterdam, op 13 juli 2004 hoger beroep ingesteld tegen het op 12 juli 2004 gewezen vonnis van de Politierechter. Bij die gelegenheid is aan mr. Kamans in overeenstemming met art. 450, tweede lid, Sv een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 24 november 2004 uitgereikt. Op de dagvaarding met parketnummer 10/032842-03 is vermeld dat deze tevens is verstuurd aan de verdachte aan het door de raadsvrouwe opgegeven adres.
(ii) op de terechtzitting van 24 november 2004 is de verdachte noch de raadsvrouwe verschenen en heeft het Hof verstek verleend tegen de verdachte en vervolgens de zaak behandeld.
3.3. Aan de schriftuur is een tweetal kopieën gehecht van brieven, die zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden. Het betreft:
(i) een brief van mr. Kamans aan het Hof van 22 december 2004, inhoudende:
"Geachte [griffiemedewerker 1],
In bovengenoemde strafzaak bericht ik u als volgt. Door mij is hoger beroep ingesteld van het vonnis van de politierechter van 12 juli 2004. Bij het instellen van hoger beroep is een datum behandeling aangezegd namelijk 24 november 2004 om 10.50 uur. Ik heb een stelbrief verzonden en een ontvangstbevestiging ontvangen.
Op 23 november 2004 had mijn client geen bericht ontvangen over behandeling van het hoger beroep. Ik had geen stukken ontvangen. Ik heb woensdag ochtend 24 november 2004 vroeg in de ochtend telefonisch contact opgenomen met de strafgriffie van het gerechtshof met de vraag of behandeling die ochtend door zou gaan (nu ik geen stukken ontvangen had). Mij werd verzocht het rolnummer van de zaak te geven. Ik heb het rolnummer genoemd zoals vermeld in de ontvangstbevestiging. De desbetreffende medewerkster deelde mij mee dat de strafzaak niet op 24 november 2004 zou worden behandeld maar op 22 december 2004. Dit bleek zo uit het systeem.
Volgens haar zou dat ook een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het feit dat ik geen stukken had ontvangen.
Op 21 december 2004 (gisteren) heb ik opnieuw telefonisch contact opgenomen met de strafgriffie van het gerechtshof in Den Haag (ik had namelijk nog steeds geen stukken ontvangen). Ik heb gisteren gesproken met [griffiemedewerker 2]. Uit het met hem gevoerde telefoongesprek bleek het volgende:
Het rolnummer in de ontvangstbevestiging correspondeert niet met de zaak van cliënt. Oftewel er staat een onjuist rolnummer in de ontvangstbevestiging.
De zaak van cliënt is afgedaan op 24 november 2004 en er is uitspraak gedaan op 8 december 2004.
Uit het systeem bleek dat ik inderdaad stond geregistreerd als advocaat van cliënt en bleek tevens dat mij geen stukken waren verstrekt (derhalve ook geen dagvaarding).
Ik verzoek u mij schriftelijk te bevestigen dat ik in het systeem geregistreerd sta als advocaat van cliënt, dat mij geen stukken en derhalve ook geen dagvaarding in hoger beroep zijn toegezonden. Daarnaast verzoek ik u mij te berichten dat er in de ontvangstbevestiging een onjuist rolnummer staat opgenomen en als laatste in dit verband wil ik graag van u vernemen of de zaak die wel correspondeert met dit rolnummer behandeld zou worden op 22 december 2004 (zoals mij telefonisch is bericht op 24 november in de ochtend).
(...)"
(ii) een brief van het Hof, onderdeel Zittingsvoorbereiding, aan mr. Kamans van 23 maart 2005, inhoudende:
"In antwoord op uw schrijven van d.d. 22 december 2004, waarvan de afhandeling tot mijn spijt ernstige vertraging ondervond, kan ik uw vragen op volgende wijze beantwoorden.
1. Ik sta in het systeem geregistreerd als advocaat van cliënt?
- Dit kunnen wij bevestigen.
2. Mij zijn geen stukken en derhalve geen dagvaarding in Hoger Beroep toegezonden?
- Wij kunnen bevestigen dat er geen stukken zijn toegezonden, echter met de stukken wordt bij een BIPAD-zitting nooit een dagvaarding meegezonden.
Deze is reeds uitgereikt met het instellen van Hoger Beroep.
3. Staat in de ontvangstbevestiging een onjuist rolnummer opgenomen?
- Dit kunnen wij bevestigen. In de ontvangstbevestiging staat vermeld 22-003377-04/ Het correcte rolnummer had moeten zijn 22-005379-04.
4. Zou de zaak die wel met dit rolnummer correspondeert behandeld worden op 22-12-04?
- Dit kunnen wij bevestigen.
(...)"
3.4. Aan de inhoud van de brief van de raadsvrouwe kan in redelijkheid niet worden getwijfeld nu deze voorzover verzocht door een medewerker van de griffie is bevestigd en die medewerker kennelijk geen aanleiding heeft gezien kanttekeningen te plaatsen bij de verdere inhoud van de brief van de raadsvrouwe. In cassatie moet daarom ervan uit worden gegaan dat een medewerker van de griffie op 24 november 2004 aan de in hoger beroep optredende raadsvrouwe van de verdachte heeft meegedeeld dat de terechtzitting niet op 24 november 2004, maar op 22 december 2004 zou plaatsvinden en dat het niet verschijnen van de verdachte en diens raadsvrouwe ter terechtzitting van 24 november 2004 het gevolg is geweest van die onjuiste mededeling.
Die omstandigheid kan niet aan de verdachte worden toegerekend. Gelet daarop en in aanmerking genomen het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, met name bij de behandeling in hoger beroep, waar fouten die in eerste aanleg zijn gemaakt kunnen worden hersteld, dient verdachte, gelet op art. 6, eerste lid, EVRM, alsnog de mogelijkheid te hebben om zijn zaak in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dat brengt mee dat het bestreden arrest moet worden vernietigd.
3.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 13 juni 2006.