ECLI:NL:HR:2006:AV4161

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01805/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over moord met voorbedachte raad en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1974 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Almere Binnen', was veroordeeld voor moord en verkrachting. Het Hof had de verdachte ter zake van moord en verkrachting veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf en had bevolen dat hij ter beschikking zou worden gesteld met verpleging van overheidswege. De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J. Boksem.

De klacht van de verdachte richtte zich op de bewezenverklaring van de voorbedachte raad, die volgens hem niet kon worden afgeleid uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de bewijsmiddelen voldoende basis bieden voor de conclusie dat er sprake was van voorbedachte raad. De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal Machielse gevolgd, die had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden.

De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel van cassatie faalt en dat er geen gronden zijn voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing van het Hof is daarmee bevestigd, en het beroep van de verdachte is verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

28 maart 2006
Strafkamer
nr. 01805/05
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 19 november 2004, nummer 24/000439-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Almere Binnen" te Almere.
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Assen van 17 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1 primair "moord" en 2. "verkrachting" veroordeeld tot vijftien jaren gevangenisstraf en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde voorbedachte raad niet kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 februari 2003, in de gemeente Emmen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg zodanig geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd, dat tengevolge van dat geweld voornoemde [slachtoffer] is overleden."
3.3. Uit de bewijsmiddelen 1, 5 en 6 kan de bewezenverklaarde voorbedachte raad worden afgeleid.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 maart 2006.