3.2.1 G-Star heeft haar onder 1 vermelde vordering doen steunen op de stelling dat Benetton met het vervaardigen en op de markt brengen van de Benetton-broek inbreuk maakt op haar hiervoor in 3.1 onder (iv) en (v) bedoelde merk- en auteursrechten. De reconventionele vordering van Benetton ziet op nietigverklaring van de merkdepots van G-Star op de grond dat (a) de vormmerken onderscheidend vermogen missen, (b) de vormmerken de wezenlijke waarde van de waar beïnvloeden en (c) het depot van het tweede vormmerk te kwader trouw is verricht, alsmede schadevergoeding voor, kort gezegd, buitengerechtelijke rechtsbijstand. De rechtbank heeft het beroep op nietigheid van de vormmerken verworpen en, in het verlengde daarvan de op art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b en c, BW stoelende schadevergoedingsvordering afgewezen. In conventie achtte de rechtbank merkinbreuk niet aanwezig, maar inbreuk op auteursrecht wel. Het principale appèl van Benetton had geen succes - behoudens ten aanzien van een aspect van de feitenvaststelling - maar alle incidentele grieven van G-Star oordeelde het hof gegrond. Het overwoog als volgt, voor zover in cassatie van belang:
Bevoegdheid:
- Gelet op art. 37 BMW was de rechtbank en is derhalve het hof bevoegd van de merkenrechtelijke vorderingen kennis te nemen, nu de niet in de Benelux gevestigde Benetton de Benetton-broek in Nederland op de markt heeft laten brengen en die ook in het arrondissement Amsterdam is gedistribueerd en verhandeld (rov. 4.2).
Merkenrechtelijke grondslag:
- Het eerste vormmerk wordt aldus begrepen dat het bescherming biedt voor de combinatie van de vijf daarbij vermelde vormgevingselementen (rov. 4.6).
- Het onderscheidend vermogen van de merken dient te worden beoordeeld naar het moment dat bescherming van de merken wordt ingeroepen, niet naar dat van de depots daarvan (rov. 4.8).
- Door de combinatie van de vijf vormgevingselementen van het eerste vormmerk had G-Star met de Elwood-broek in 1996 een voor die tijd uniek type spijkerbroek, sterk afwijkend van andere spijkerbroeken. Dat daarbij gebruik is gemaakt van kenmerken van werk- en motorsportkleding doet daaraan niet af, omdat die kenmerken bij die kleding louter functioneel waren en het onderscheidend vermogen van het merk van G-Star wordt gevormd door de (originele en onderscheidende) combinatie van de kenmerken. Toen G-Star de bescherming van het merk inriep tegen Benetton had de Elwood-broek nog niet aan onderscheidend vermogen ingeboet. Het eerste vormmerk kan derhalve dienen om de Elwood-broek als afkomstig van G-Star te onderscheiden. Dat het publiek de combinatie van vormgevingselementen niet tezamen kan waarnemen, doet daaraan niet af (rov. 4.12-4.13).
- De stelling van Benetton dat het Europees Merkenbureau (OHIM) de inschrijving van het eerste vormmerk wegens het ontbreken van onderscheidend vermogen heeft geweigerd, doet aan het vorenstaande niet af, nu de reden van die weigering niet is vermeld in het daarvan overgelegde stuk en het in dit geding niet om de geldigheid van een Gemeenschapsmerk gaat (rov. 4.14).
- Het vorenstaande geldt ook voor het tweede vormmerk (kniestuk), dat het publiek niet enkel als versiering zal opvatten, nu G-Star heeft aangetoond dat juist dat kniestuk zo specifiek is vormgegeven dat de in aanmerking komende consument het als afkomstig van G-Star zal kunnen herkennen (rov. 4.16).
- Met betrekking tot de stelling van Benetton dat het publiek de Elwood-broek aanschaft louter vanwege de fraaiheid en vorm, zodat de gedeponeerde vormen de wezenlijke waarde van de waar beïnvloeden (art. 1 lid 2 BMW), is beslissend of de aard van de waar zodanig is dat haar uiterlijk en vorm door hun fraaiheid of oorspronkelijk karakter in belangrijke mate haar marktwaarde bepalen, waarbij beslissend is het moment dat bescherming van het merk wordt ingeroepen (rov. 4.21).
- Het hof acht het oordeel van de rechtbank juist, dat inhield dat vaststaat dat de Elwood-broek een groot verkoopsucces is, dat G-Star intensieve reclamecampagnes heeft gevoerd om de Elwood-broek met haar specifieke kenmerken als een product van G-Star bekendheid te geven, dat zij steeds tegen inbreuken is opgetreden en dat daarom de populariteit van de Elwood-broek voor een groot deel is terug te voeren (niet op de esthetische aantrekkelijkheid van de vorm maar) op de wervingskracht die samenhangt met de bekendheid van het merk. Het hof overweegt in dat verband dat G-Star overtuigend heeft aangetoond dat zij ten aanzien van de bekendheid van de vormmerken uitgebreid reclame heeft gemaakt en dat zij daarbij met kracht de aandacht heeft gevestigd op de vijf onderscheidende kenmerken van de broek en op het kniestuk (rov. 4.22).
- Het beroep van Benetton op nietigheid van het depot van het tweede vormmerk (kniestuk) op de grond dat G-Star wist of behoorde te weten dat Benetton (en anderen) binnen de laatste drie jaren in de Benelux een overeenstemmend merk voor soortgelijke waren te goeder trouw en op normale wijze hadden gebruikt, wordt verworpen. G-Star heeft voldoende gesteld om het voorgebruik van Benetton als niet te goeder trouw te kwalificeren. G-Star had immers bij het depot van haar eerste vormmerk de vorm van het kniestuk als een van de vijf kenmerkende elementen ingeroepen. Naar het oordeel van het hof heeft G-Star het depot van het kniestuk niet verricht met het oogmerk het gebruik van de bewuste kniestukken met terugwerkende kracht te verbieden, maar heeft zij haar bestaande rechten op het kniestuk nog eens willen bevestigen (rov.4.25-4.27).
- Anders dan de rechtbank, is het hof van oordeel dat sprake is van inbreuk op het tweede vormmerk, aangezien het kniestuk van de Benetton-broek, zowel van voren gezien als van de zijkant, dezelfde totaalindruk geeft als dat van de Elwood-broek. Nu het kniestuk, naar het hof eerder overwoog, van huis uit onderscheidingskracht heeft en het dankzij de promotionele activiteiten van
G-Star ook los van de broek bij het relevante publiek bekendheid heeft gekregen, acht het hof de beschermingsomvang van het vormmerk kniestuk niet gering. Het hof acht verwarringsgevaar aanwezig. (rov. 4.30-4.31).
- Nu in de Benetton-broek de drie meest dominerende punten van de vijf onderscheidende elementen van het eerste vormmerk - schuine, contrasterende stiksels van heuphoogte naar kruisnaad, de kniestukken en het horizontale stiksel op kniehoogte op het achterpand - zijn overgenomen, geven de beide broeken dezelfde totaalindruk, zodat het gevaar van directe en indirecte verwarring bij het publiek bestaat, mogelijk ook na aankoop van de broeken, zodat het verweer van Benetton dat haar broek alleen in een Benetton-omgeving gekocht kan worden, niet doorslaggevend is voor de verwarringsvraag, nog daargelaten dat de broek ook elders te koop is geweest (rov. 4.32).
Cumulatie merk- en auteursrecht:
- Het verweer van Benetton dat G-Star geen beroep meer toekomt op het auteursrecht omdat zij reeds de merkenrechtelijke bescherming heeft ingeroepen, faalt.
G-Star heeft voldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat zij een specifiek, van het belang bij handhaving van haar merkrechten te onderscheiden belang heeft bij handhaving van haar ingeroepen auteursrecht. Gesteld noch gebleken is dat de door het auteursrecht verleende bescherming verder kan gaan dan die welke in dezelfde omstandigheden aan de merkrechten van G-Star kan worden ontleend (rov. 4.33-4.34).
Auteursrechtelijke grondslag:
- De Elwood-broek heeft naar het oordeel van (ook) het hof een eigen, oorspronkelijk karakter en draagt het persoonlijk stempel van de maker, omdat de wijze waarop de karakteristieke elementen, die ook als vormmerk zijn gedeponeerd, in het ontwerp van de Elwood-broek zijn verwerkt, getuigt van een creatieve prestatie van de ontwerper. Daarbij is in aanmerking genomen dat die elementen destijds niet gebruikelijk waren in dit deel van de kledingbranche en G-Star sedert de introductie van de broek consequent heeft opgetreden tegen elke vorm van inbreuk, waarmee de stelling van Benetton dat het auteursrecht op de Elwood-broek zou zijn 'verwaterd' voldoende is bestreden. Benetton heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat het ontwerp is verworden tot 'onbeschermde stijl' (rov. 4.36).
- De Benetton-broek vertoont in zodanige mate auteursrechtelijk beschermde trekken van de Elwood-broek, dat de totaalindrukken die de beide broeken maken te weinig verschillen om te kunnen oordelen dat de Benetton-broek als een zelfstandig werk kan worden aangemerkt. Er is derhalve sprake van auteursrechtinbreuk, waarbij kan worden voorbijgegaan aan de stelling van Benetton dat zij het ontwerp van haar broek niet heeft ontleend aan de vorm van de Elwood-broek, nu te dier zake de bewijslast op Benetton rust en Benetton onvoldoende heeft gesteld op grond waarvan zij het tegendeel heeft bewezen, dan wel om tot het bewijs van het tegendeel te kunnen worden toegelaten (rov. 4.37-4.39).
Buitengerechtelijke kosten:
- De vordering van Benetton tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is terecht door de rechtbank afgewezen, nu ook in hoger beroep de reconventionele vordering van Benetton wordt afgewezen (rov. 4.40).
Schadevergoeding:
- De grief tegen de veroordeling van Benetton tot het afleggen van rekening en verantwoording met betrekking tot de met de inbreukmakende broeken behaalde winst en tegen de veroordeling tot schadevergoeding slaagt niet, aangezien, nu het hof oordeelt dat Benetton zowel op de merk- als de auteursrechten van G-Star inbreuk heeft gemaakt, voldoende aannemelijk is dat een en ander tot schade aan de zijde van G-Star heeft geleid. Of, en zo ja in hoeverre, winstafdracht onder het begrip schadevergoeding valt, zal, nu G-Star niet afzonderlijk winstafdracht heeft gevorderd, in de schadestaatprocedure beoordeeld moeten worden (rov. 4.42).