ECLI:NL:HR:2006:AV2644
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatie over ontvankelijkheid hoger beroep bij verstekvonnis in civiele procedure
In deze zaak gaat het om een geschil tussen de erven van een koper en de verkoper van een appartement in Spanje. De verkoper had hoger beroep ingesteld tegen een verstekvonnis waarin zijn vordering tot levering van het appartement was toegewezen. De rechtbank had in dezelfde procedure vorderingen van andere kopers tegen de verkopers afgewezen op grond van bevrijdende verjaring. De Hoge Raad moest zich buigen over de vraag of het voorschrift van artikel 335 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een reële belemmering vormt voor het instellen van hoger beroep. Dit artikel vereist dat een niet-verschenen gedaagde voorafgaand aan het hoger beroep voldoet aan het verstekvonnis, wat in deze zaak ter discussie stond.
De Hoge Raad oordeelde dat de toepassing van artikel 335 lid 2 Rv restrictief en niet ambtshalve dient te zijn. De rechter moet rekening houden met het in rechte te respecteren belang van de appellant bij zijn beroep op dit voorschrift. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De erven van de oorspronkelijke eiser werden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsgang in civiele procedures, vooral voor niet-verschenen gedaagden die geconfronteerd worden met verstekvonnissen. De Hoge Raad benadrukt dat de toegang tot de rechter niet onterecht belemmerd mag worden door strikte toepassing van procesregels, en dat er ruimte moet zijn voor een redelijke toepassing van de wet.