ECLI:NL:HR:2006:AV2354

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00971/05 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep na vrijspraak van primair tenlastegelegd misdrijf en veroordeling tot minder dan € 250,- geldboete voor subsidiair tenlastgelegde overtreding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verdachte was vrijgesproken van het primair tenlastegelegde misdrijf, maar was wel veroordeeld tot een geldboete van € 100,- voor een subsidiair tenlastegelegde overtreding. De Hoge Raad overwoog dat, hoewel het cassatieberoep onbeperkt was ingesteld, niet was aangetoond dat de verdachte een rechtens te respecteren belang had bij het instellen van cassatie tegen de vrijspraak. Hierdoor werd aangenomen dat het beroep zich enkel richtte tegen de veroordeling voor de subsidiaire overtreding. De Hoge Raad concludeerde dat, gezien het feit dat de opgelegde geldboetes minder dan het in artikel 427, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering genoemde bedrag van € 250,- bedroegen, de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep. De uitspraak volgde na een eerdere verwijzing van de zaak door de Hoge Raad en een hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar de verdachte was veroordeeld voor overtredingen van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De beslissing van de Hoge Raad was dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn beroep.

Uitspraak

16 mei 2006
Strafkamer
nr. 00971/05 E
EC/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, Economische Kamer, van 16 september 2004, nummer 20/000894-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 27 januari 2004, heeft het Hof in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Zutphen van 6 november 2000 - de verdachte ter zake van 1. en 2. "overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, meermalen gepleegd" veroordeeld ten aanzien van feit 1 tot een geldboete van € 100,-, subsidiair twee dagen hechtenis en ten aanzien van feit 2. tot een geldboete van € 100,-, subsidiair twee dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.P. Nan, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn cassatieberoep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, zakelijk weergegeven, tenlastegelegd dat hij op 22 januari 1999 (feit 1) en op 19 januari 1999 (feit 2) telkens te Putten al dan niet opzettelijk afvalstoffen in een oppervlaktewater heeft gebracht voorzien en strafbaar gesteld bij art. 1, eerste lid, Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Gelet op art. 2, eerste lid, in verbinding met art. 1a, aanhef en onder 1°, WED is aldus telkens primair een misdrijf en subsidiair een overtreding tenlastegelegd.
3.2. Art. 427, eerste en tweede lid, Sv luidt:
"1. Tegen de arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende misdrijven staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie (...) en de verdachte.
2. Tegen arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende overtredingen staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie (...) en de verdachte, tenzij terzake in de einduitspraak:
a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes werden opgelegd, tot een gezamenlijk maximum - van EUR 250."
3.3. In aanmerking genomen dat de verdachte is vrijgesproken van het telkens primair tenlastegelegde, en dat het beroep weliswaar onbeperkt is ingesteld maar dat niet blijkt dat de verdachte een rechtens te respecteren belang heeft bij het instellen van beroep in cassatie tegen deze vrijspraak, zodat hij in zoverre in dat beroep niet-ontvankelijk zou dienen te worden verklaard, neemt de Hoge Raad aan dat het beroep zich niet richt tegen die vrijspraak doch uitsluitend tegen de veroordeling ter zake van de telkens subsidiair tenlastegelegde overtreding (vgl. HR 25 juni 2002, LJN AE3572).
3.4. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het maximum van de ter zake van de overtredingen opgelegde geldboetes minder beloopt dan het in art. 427, tweede lid, Sv genoemde bedrag van € 250,-, kan de verdachte niet worden ontvangen in het ingestelde beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 16 mei 2006.