ECLI:NL:HR:2006:AV2349

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00743/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en gebruik van vals geld in Nederland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 april 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift. De zaak betreft de verdachte die op 29 juni 2003 op Schiphol, samen met anderen, 4801 valse biljetten van twintig Bahreinse Dinars voorhanden had. De verdachte had deze valse biljetten op de zwarte markt in Egypte gekocht met de intentie om ze in Nederland om te wisselen. De verdediging stelde dat het hier om 'waardeloos' geld ging, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze stelling niet kon worden onderbouwd met feitelijke grondslagen. De Hoge Raad bevestigde de bewezenverklaring van het Hof, dat de verdachte en zijn mededaders wisten dat de biljetten afkomstig waren uit een misdrijf. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor cassatie. De uitspraak van het Hof werd daarmee bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk, en een geldboete van € 2.400,-.

Uitspraak

11 april 2006
Strafkamer
nr. 00743/05
SG/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 21 januari 2005, nummer 23/004344-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 31 maart 2004 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van witwassen" en 2. "opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht als ware het echt en onvervalst" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van € 2.400,-, subsidiair 48 dagen hechtenis, te betalen in 24 termijnen van elk € 100,- per maand.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Haarlem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsvrouwe op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat sprake is van een voorwerp als bedoeld in art. 420bis Sr, op welke bepaling de tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte, voorzover in cassatie van belang, bewezenverklaard dat:
"hij op 29 juni 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen voorwerpen, te weten 4801 valse biljetten van twintig Bahreinse Dinars, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.3. Deze bewezenverklaring berust onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
a. De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 7 januari 2005, voorzover inhoudende:
"Ik ken [medeverdachte 1]. Hij is per vliegtuig van Egypte naar Schiphol gevlogen. Toen hij op 29 juni 2003 op Schiphol arriveerde, wist ik dat hij een hoeveelheid geld vanuit Egypte naar Nederland had meegenomen. Het betrof Bahreinse Dinars. De Bahreinse Dinars waren op de zwarte markt in Egypte gekocht."
b. Een kopie van een proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD-ECD, kantoor Schiphol, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"In Egypte hebben [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en ik gepraat. [Medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij het geld had. [Medeverdachte 2] heeft aan ons gevraagd om het geld naar Nederland te brengen en om te wisselen. Ik heb dit met [medeverdachte 1] besproken. Ik was bang dat ik in Nederland problemen vanwege de Bahreinse Dinaren zou kunnen krijgen. [Medeverdachte 1] wilde het geld wel naar Nederland vervoeren. Het verhaal dat [medeverdachte 1] heeft verteld over het overbrengen van het geld is juist. Ik was al terug in Nederland, maar ik heb telefonisch contact gehouden met [medeverdachte 2] in Egypte en [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] heeft het geld in zijn koffer meegenomen."
3.4. Het middel berust op de stelling dat het hier om "waardeloos" geld gaat. Die stelling stuit af op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, waarin het Hof onder meer heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de desbetreffende valse Bahreinse dinars op de zwarte markt in Egypte hebben gekocht om in Nederland om te wisselen. Het middel kan dus reeds bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 april 2006.