ECLI:NL:HR:2006:AV1717
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en gebruik handelaarskenteken
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden. De zaak betreft twee naheffingsaanslagen in de motorrijtuigenbelasting die zijn opgelegd aan X B.V. voor het motorrijtuig met kenteken AA-BB-00. De naheffingsaanslagen zijn berekend over de tijdvakken van 12 maart 2002 tot en met 11 maart 2003 en van 16 maart 2002 tot en met 15 maart 2003, elk ten bedrage van € 299, met daarbij een boete van € 299. Na bezwaar zijn de aanslagen door de Inspecteur gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag voor het tijdvak van 16 maart 2002 tot en met 15 maart 2003, waarbij de aanslag werd verminderd tot € 3 en de boete werd vernietigd. Voor het overige bevestigde het Hof de uitspraken van de Inspecteur.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof heeft miskend dat volgens artikel 69, lid 2, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 de na te heffen belasting moet worden berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarop het gebruik van de weg wordt geconstateerd. De Hoge Raad stelt vast dat er in dit geval sprake was van twee constateringen op verschillende kalenderdagen van gebruik van de weg, waardoor de Inspecteur gerechtigd was om twee naheffingsaanslagen op te leggen, beide berekend over een tijdsduur van twaalf maanden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof voor zover deze betrekking heeft op de naheffingsaanslag van 16 maart 2002 tot en met 15 maart 2003, en verklaart het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.