ECLI:NL:HR:2006:AV1620

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01326/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam wegens niet-naleving van wettelijke eisen in cassatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot diefstal en diefstal, met een opgelegde gevangenisstraf van zestig dagen. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof zijn beslissingen niet had vastgelegd in een verkort arrest, maar in een 'uittreksel'. Dit uittreksel voldeed niet aan de wettelijke eisen zoals gesteld in artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering, in het bijzonder de eisen van artikel 365a in verbinding met artikel 138b Sv. Het verzuim van het Hof om een arrest op te maken dat voldeed aan deze eisen, werd beschouwd als een wezenlijk vormverzuim in het strafproces, wat leidde tot de nietigheid van de bestreden uitspraak.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan op het bestaande hoger beroep. Dit arrest benadrukt het belang van de juiste procedurele vormgeving van rechterlijke uitspraken en de gevolgen van het niet naleven van deze voorschriften voor de rechtsgang.

Uitspraak

28 maart 2006
Strafkamer
nr. 01326/05
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 januari 2005, nummer 23/002829-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Midden Holland" te Haarlem.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Haarlem van 13 februari 2004, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van 1. "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak", 2. "diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak" en 3. "diefstal" veroordeeld tot zestig dagen gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof zijn op 28 januari 2005 gegeven beslissingen niet heeft neergelegd in een verkort arrest, maar in een "uittreksel" dat niet voldoet aan de wettelijke eisen.
3.2. Bij de stukken bevindt zich een door de Voorzitter en de Griffier ondertekend "uittreksel" waarin slechts zijn opgenomen de kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten, de data waarop en de plaatsen waar zij zijn begaan, de toepasselijke wetsartikelen alsmede het dictum. In cassatie moet er van worden uitgegaan dat de door het Hof op 28 januari 2005 in de strafzaak gegeven beslissingen niet zijn vastgelegd in een zogenoemd verkort arrest, maar in een "uittreksel".
Het verzuim van het Hof een arrest op te maken dat voldeed aan de hier ingevolge art. 415 Sv toepasselijke wettelijke eisen, in het bijzonder die van art. 365a in verbinding met art. 138b Sv, heeft betrekking op een wezenlijke vorm van het strafproces zodat het nietigheid van de bestreden uitspraak oplevert, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. De omstandigheid dat zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken ook een kennelijk later opgemaakt - volledig uitgewerkt - arrest van het Hof bevindt dat beantwoordt aan de wettelijke voorschriften inzake de vormgeving van rechterlijke uitspraken als de onderhavige, dwingt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 24 mei 2005, LJN AT2980).
3.3. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 28 maart 2006.