ECLI:NL:HR:2006:AV1614

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00904/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontoelaatbare conclusie in bewijsvoering door opsporingsambtenaar in drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, waarbij het Hof een proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden als bewijs had gebruikt. De verdachte, geboren in 1957, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Detentiecentrum Roermond. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof.

De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verdachte, die op 19 september 2002 op de Waldorpstraat te 's-Gravenhage post had gevat met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet aan te bieden of te verwerven, niet naar de eisen van de wet was gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat het proces-verbaal, dat als bewijs was ingebracht, een ontoelaatbare conclusie bevatte. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om verklaringen van opsporingsambtenaren.

Uitspraak

28 maart 2006
Strafkamer
nr. 00904/05
PB/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 november 2004, nummer 22/000900-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Detentiecentrum Roermond.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, sector Kanton van 9 september 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 95b, eerste lid, van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982" veroordeeld tot een geldboete van € 138,- subsidiair twee dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing dan wel verwijzing van de zaak opdat deze op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is, althans ontoereikend gemotiveerd. Daartoe wordt aangevoerd dat het Hof een proces-verbaal tot bewijs heeft gebezigd dat als verklaring van de verbalisant een conclusie behelst.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij te 's-Gravenhage op 19 september 2002, op de weg, de Waldorpstraat, post heeft gevat of zich daar heen en weer heeft bewogen, terwijl redelijkerwijs kon worden aangenomen dat dit gebeurde om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, te kopen of te koop aan te bieden."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op het volgende bewijsmiddel:
Het proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden, zaaknummer 391265, d.d. 27 januari 2003, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar B.H. Muller, agent van politie. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
a) als relaas van deze opsporingsambtenaar:
"Ik, verbalisant, zag een persoon op 19 september 2002 op de Waldorpstraat te 's-Gravenhage postvatten of om zich daar heen en weer te bewegen met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar aan te bieden of te verwerven.
Verdachte:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1957 in het [geboorteplaats]."
b) als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de verdachte:
"Ik had één bolletje in een wikkel bij mij."
3.4. Voorzover in dit proces-verbaal is gerelateerd dat de verdachte op de Waldorpstraat te 's-Gravenhage postvatte of zich daar heen en weer bewoog met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in art. 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar aan te bieden of te verwerven, houdt deze verklaring een voor het bewijs ontoelaatbare conclusie in.
3.5. De bewezenverklaring is, gelet op het evenoverwogene, niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het middel, dat daarover klaagt, is derhalve terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 maart 2006.