ECLI:NL:HR:2006:AV1614
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Ontoelaatbare conclusie in bewijsvoering door opsporingsambtenaar in drugszaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, waarbij het Hof een proces-verbaal van de Regiopolitie Haaglanden als bewijs had gebruikt. De verdachte, geboren in 1957, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Detentiecentrum Roermond. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van de verdachte, die op 19 september 2002 op de Waldorpstraat te 's-Gravenhage post had gevat met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet aan te bieden of te verwerven, niet naar de eisen van de wet was gemotiveerd. De Hoge Raad stelde vast dat het proces-verbaal, dat als bewijs was ingebracht, een ontoelaatbare conclusie bevatte. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring niet voldoende was onderbouwd.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat deze opnieuw op het bestaande hoger beroep kon worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om verklaringen van opsporingsambtenaren.