ECLI:NL:HR:2006:AV1613
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van artikel 78.1 APV 's-Gravenhage 1982 met betrekking tot de vrijheid van beweging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling van de verdachte voor het zitten op de drempel van een gebouw in 's-Gravenhage, zonder daartoe bevoegd te zijn, in strijd met artikel 78.1 van de Algemene Politieverordening (APV) 's-Gravenhage 1982. De verdachte had eerder een geldboete van zestig euro opgelegd gekregen, subsidiair een dag hechtenis, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad beoordeelde of de APV-bepaling in strijd was met het bepaaldheidsgebod en het recht op vrijheid van beweging, zoals vastgelegd in internationale verdragen zoals het EVRM en IVBPR.
De Hoge Raad oordeelde dat artikel 78.1 APV 's-Gravenhage 1982 niet in strijd is met het bepaaldheidsgebod. De norm in deze bepaling is voldoende concreet en maakt duidelijk welke gedragingen verboden zijn, waardoor de verdachte in staat is zijn gedrag daarop af te stemmen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de beperkingen op de vrijheid van beweging, zoals neergelegd in de APV, gerechtvaardigd zijn ter handhaving van de openbare veiligheid en orde. De gemeentelijke wetgever heeft met deze bepaling een legitiem doel voor ogen gehad, wat blijkt uit de plaatsing van de bepaling in de APV.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden. Dit arrest benadrukt de balans tussen de handhaving van de openbare orde en de bescherming van individuele vrijheden.