ECLI:NL:HR:2006:AV1613

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00903/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van artikel 78.1 APV 's-Gravenhage 1982 met betrekking tot de vrijheid van beweging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een veroordeling van de verdachte voor het zitten op de drempel van een gebouw in 's-Gravenhage, zonder daartoe bevoegd te zijn, in strijd met artikel 78.1 van de Algemene Politieverordening (APV) 's-Gravenhage 1982. De verdachte had eerder een geldboete van zestig euro opgelegd gekregen, subsidiair een dag hechtenis, door het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad beoordeelde of de APV-bepaling in strijd was met het bepaaldheidsgebod en het recht op vrijheid van beweging, zoals vastgelegd in internationale verdragen zoals het EVRM en IVBPR.

De Hoge Raad oordeelde dat artikel 78.1 APV 's-Gravenhage 1982 niet in strijd is met het bepaaldheidsgebod. De norm in deze bepaling is voldoende concreet en maakt duidelijk welke gedragingen verboden zijn, waardoor de verdachte in staat is zijn gedrag daarop af te stemmen. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de beperkingen op de vrijheid van beweging, zoals neergelegd in de APV, gerechtvaardigd zijn ter handhaving van de openbare veiligheid en orde. De gemeentelijke wetgever heeft met deze bepaling een legitiem doel voor ogen gehad, wat blijkt uit de plaatsing van de bepaling in de APV.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad concludeerde dat de bestreden uitspraak niet ambtshalve vernietigd hoefde te worden. Dit arrest benadrukt de balans tussen de handhaving van de openbare orde en de bescherming van individuele vrijheden.

Uitspraak

28 maart 2006
Strafkamer
nr. 00903/05
PB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 november 2004, nummer 22/000901-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in Detentiecentrum Roermond.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage, sector Kanton, van 9 september 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 78, eerste lid, aanhef en onder a van de Algemene Politieverordening voor 's-Gravenhage 1982" veroordeeld tot een geldboete van zestig euro, subsidiair een dag hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. De middelen klagen erover dat het Hof art. 78, eerste lid, APV 's-Gravenhage 1982 ten onrechte niet onverbindend heeft geoordeeld.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij te 's-Gravenhage, op 05 september 2002, zonder daartoe bevoegd te zijn, op de Krayenhoffstraat op een drempel van een gebouw heeft gezeten."
3.3. Art. 78, APV 's-Gravenhage 1982 luidt voorzover voor de beoordeling van het middel van belang als volgt:
"Overlast bij of in gebouwen
1. Het is verboden zonder daartoe bevoegd te zijn, op of aan de weg:
a. In een raamkozijn of op een drempel of stoep van een gebouw te zitten of te liggen;
b. tegen een deur of raam van een gebouw te leunen;
c. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden."
3.4. In het eerste middel wordt het standpunt ingenomen dat genoemde bepaling uit de APV 's-Gravenhage 1982 strijdig is met art. 7 EVRM, art. 16 Grondwet en art. 1, eerste lid, Sr, omdat zij niet voldoet aan het daaruit voortvloeiende bepaaldheidsgebod. Aan het tweede middel ligt de opvatting ten grondslag dat met het in art. 78, eerste lid, APV 's-Gravenhage 1982 geformuleerde verbod een ongeoorloofde inbreuk wordt gemaakt op het door art. 12 IVBPR en art. 2 Vierde Protocol bij het EVRM gegarandeerde recht op "liberty of movement".
3.5. De wets- en verdragsbepalingen waarop in de middelen een beroep wordt gedaan luiden, voorzover van belang, als volgt.
Art. 16 Grondwet en art. 1, eerste lid, Sr:
"Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling."
Art. 7, eerste lid, EVRM:
"No one shall be held guilty of any criminal offence on account of any act or omission which did not constitute a criminal offence under national or international law at the time when it was committed. (...)"
Art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM:
"1. Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence. (...)
3. No restrictions shall be placed on the exercise of these rights other than such as are in accordance with law and are necessary in a democratic society in the interests of national security or public safety, for the maintenance of ordre public, for the prevention of crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others."
Art. 12 IVBPR:
"1. Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence. (...)
3. The above-mentioned rights shall not be subject to any restrictions except those which are provided by law, are necessary to protect national security, public order (ordre public), public health or morals or the rights and freedoms of others, and are consistent with the other rights recognized in the present Covenant."
3.6. Anders dan in het eerste middel wordt voorgestaan is art. 78, eerste lid, APV 's-Gravenhage 1982 niet in strijd met het bepaaldheidsgebod.
De in die bepaling geformuleerde norm maakt voldoende concreet duidelijk welke gedragingen op of aan de weg met betrekking tot gebouwen zijn verboden en strafbaar gesteld en stelt de verdachte voldoende in staat zijn gedrag daarop af te stemmen.
3.7. De verdragsbepalingen waarop in het tweede middel een beroep wordt gedaan staan - telkens in het derde lid - op het in die bepalingen neergelegde recht op "liberty of movement" beperkingen toe die noodzakelijk zijn onder meer ter handhaving van de openbare veiligheid en de openbare orde.
Op de openbare veiligheid en de openbare orde heeft de gemeentelijke wetgever klaarblijkelijk het oog gehad, gelet op de aanhef van art. 78 "Overlast bij of in gebouwen" en blijkens de plaatsing van art. 78, eerste lid, APV 's-Gravenhage 1982 in Afdeling IV "Andere maatregelen betreffende de openbare orde" van Hoofdstuk II "Openbare Orde".
In het bepaalde in het derde lid van elk van de bedoelde verdragsbepalingen kan de beperking van het recht op "liberty of movement", die art. 78, eerste lid, APV 's-Gravenhage 1982 meebrengt, haar rechtvaardiging vinden. Hierop stuit het middel af.
3.8. Voor het overige behoeft het tweede middel, gezien art. 81 RO geen bespreking nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 maart 2006.