ECLI:NL:HR:2006:AV1261

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41394
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht van schenking en de vermelding van het jaar van schenking op het aanslagbiljet

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X2 te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 november 2004, betreffende een aanslag in het recht van schenking. De aanslag, opgelegd naar aanleiding van een verkrijging van € 28.987.529, werd door de Inspecteur gehandhaafd na bezwaar van belanghebbende. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en er volgden conclusies van repliek en dupliek van de belanghebbende en de Staatssecretaris. De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen concludeerde tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie op 22 december 2005.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel betoogt dat het Hof de aanslag had moeten vernietigen omdat het aanslagbiljet het jaar 2002 vermeldt als jaar van schenking, terwijl de schenking in 1998 heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de vermelding van het jaartal 2002 op het aanslagbiljet geen onzekerheid heeft gecreëerd over de verkrijging die in 1998 heeft plaatsgevonden. Het Hof heeft terecht geen gevolg gegeven aan deze kennelijke vergissing, waardoor middel 1 faalt.

De Hoge Raad concludeert dat ook de overige middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie is er geen nadere motivering nodig, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.

Uitspraak

Nr. 41.394
2 juni 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X2 te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 november 2004, nr. BK-02/03755, betreffende na te melden aanslag in het recht van schenking.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is een aanslag in het recht van schenking opgelegd naar een verkrijging van € 28.987.529, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 22 december 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1. Middel 1 betoogt onder meer dat het Hof de aanslag had moeten vernietigen op de grond dat het aanslagbiljet als jaar van schenking vermeldt 2002 terwijl de schenking - naar niet in geschil is - in 1998 heeft plaatsgevonden.
3.1.2. Nu de vermelding van het jaartal 2002 op het aanslagbiljet geen onzekerheid erover heeft doen ontstaan dat de aanslag zag op de verkrijging welke belanghebbende in 1998 ten deel was gevallen, heeft het Hof terecht aan deze kennelijke vergissing geen gevolg verbonden. Middel 1 faalt derhalve in zoverre.
3.2. Ook voor het overige kunnen de middelen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2006.