ECLI:NL:HR:2006:AV1162

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02528/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling door de Politierechter in verband met tegenstrijdige uitspraken van Nederlandse en Antilliaanse gerechten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2006 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch. De aanvraagster was op 4 februari 2004 veroordeeld voor het opgeven van een valse naam, terwijl zij op dezelfde datum door het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao was veroordeeld voor een feit gepleegd op Curaçao. De aanvraagster stelde dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van de veroordeling door het Gerecht in Eerste Aanleg, haar zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag gegrond was, omdat er sprake was van een omstandigheid als bedoeld in artikel 457, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad verklaarde dat de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg gelijkgesteld moest worden met een buitenlands vonnis, en dat de Hoge Raad niet bevoegd was om een dergelijk vonnis in herziening te vernietigen. De zaak werd vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

13 juni 2006
Strafkamer
nr. 02528/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, nummer 01/028182-03, ingediend door mr. A.G. van den Biezenbos, advocaat te Venlo, namens:
[aanvraagster], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, domicilie kiezende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster vrijgesproken van het onder 1. en 2. tenlastegelegde en haar ter zake van 3. "door het bevoegd gezag naar zijn identiteitsgegevens gevraagd, een valse naam opgeven" veroordeeld tot een geldboete van € 180,-, subsidiair 3 dagen hechtenis.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De aanvrage is schriftelijk toegelicht.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 1°, dan wel 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat zij bij voormeld vonnis is veroordeeld voor een feit gepleegd op 4 september 2003 in Eindhoven, terwijl zij door het Gerecht in Eerste Aanleg te Curaçao bij vonnis van 30 januari 2004 is veroordeeld voor een feit gepleegd op diezelfde datum op Curaçao en dat zij gelet op het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao het feit in Eindhoven niet kan hebben gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
3.1. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen opdat deze op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een extractvonnis van de Politierechter te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004, dat inhoudt dat ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat zij op 4 september 2003 een valse naam heeft opgegeven toen zij door het bevoegd gezag naar haar identiteitsgegevens werd gevraagd. Blijkens de zich bij de stukken bevindende inleidende dagvaarding en het proces-verbaal van politie vond dit feit plaats nadat de aanvraagster die dag omstreeks 10.15 uur ter zake van diefstal was aangehouden in Eindhoven. Uit het proces-verbaal van politie volgt voorts dat de aanvraagster diezelfde dag omstreeks 17.15 uur in vrijheid is gesteld.
4.2. Een zich bij de stukken van het geding bevindend extractvonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 30 januari 2004 houdt in dat de aanvraagster is veroordeeld wegens opzettelijk handelen in strijd met art. 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960. Uit het proces-verbaal van de Inspectie Invoerrechten en accijnzen Nederlandse Antillen volgt dat de aanvraagster op 4 september 2003, derhalve op dezelfde dag als onder 4.1 genoemd, omstreeks 13.30 uur op het vliegveld Hato bij de controle van vertrekkende passagiers met bestemming Amsterdam werd staande gehouden en dat in haar koffer 3 blikken werden aangetroffen met in totaal ongeveer 2645 gram cocaïne. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat de aanvraagster nadat haar op 4 september 2003 te 17.25 uur een dagvaarding was uitgereikt is heengezonden. Genoemde - onherroepelijk geworden - veroordeling is uitgesproken ter zake van dat vervoer c.q. bezit van verdovende middelen.
4.3. De aanvrage steunt primair op de grond dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid sub 1, Sv, namelijk dat bij onderscheiden arresten of vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan (...) bewezenverklaringen zijn uitgesproken, welke niet zijn overeen te brengen. Die grond komt evenwel niet in aanmerking, omdat in die bepaling onder arresten of vonnissen, gelet op art. 461, eerste lid, Sv - dat bij aangenomen tegenstrijdigheid vernietiging van beide uitspraken voorschrijft - slechts uitspraken van Nederlandse gerechten zijn te begrijpen. De Hoge Raad komt immers geen rechtsmacht toe om buitenlandse gewijsden te vernietigen. In dit opzicht moet een onherroepelijk geworden uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen worden gelijkgesteld met een buitenlands vonnis, nu de Hoge Raad niet bevoegd is verklaard om een zodanig vonnis in herziening te vernietigen.
4.4. Subsidiair strekt de aanvrage ten betoge dat hetgeen bij het onherroepelijk geworden vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen is bewezenverklaard heeft te gelden als een novum. Dienaangaande is het volgende van belang.
4.5. Het is een feit van algemene bekendheid dat het tijdsverschil tussen Nederland en Curaçao in september 2003 zes uur bedroeg, met dien verstande dat het in Nederland zes uur later was dan op Curaçao. Het is eveneens een feit van algemene bekendheid dat de reistijd tussen Nederland en Curaçao circa negen uur bedraagt.
Gelet op de tijdstippen waarop de in de hiervoor onder 4.1 en 4.2 bewezenverklaarde gedragingen hebben plaats-gevonden, en op de duur van de ophouding van de aangehouden persoon voor verhoor in de Nederlandse zaak, ontstaat het ernstig vermoeden dat de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch, ware hij met de veroordeling van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 30 januari 2004 bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch van 4 februari 2004;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 13 juni 2006.