ECLI:NL:HR:2006:AV1157

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01461/05 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van cassatieberoep en eisen aan cassatiemiddelen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2006 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De klager had beroep ingesteld tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond, waarin zijn beklag tot teruggave van bepaalde voorwerpen was behandeld. De Rechtbank had het beklag voor een aantal voorwerpen ongegrond verklaard, maar gegrond voor één specifiek voorwerp, waarvoor teruggave was gelast. De klager, geboren in 1973 en wonende te [woonplaats], had zijn beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. P.G.C.P. Smits, te Venlo.

De Hoge Raad oordeelde dat voor een cassatieberoep alleen middelen van cassatie in aanmerking komen die voldoen aan de wettelijke eisen. Dit houdt in dat er een stellige en duidelijke klacht moet zijn over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden beschikking heeft gewezen. De schriftuur van de klager voldeed niet aan deze vereisten, waardoor deze onbesproken moest blijven. Bovendien had de klager niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur ingediend, wat ook een reden was voor de Hoge Raad om de klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Knigge was dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zou verklaren, en dit werd door de Hoge Raad bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke eisen voor cassatiemiddelen en de gevolgen van het niet naleven van deze eisen voor de ontvankelijkheid van een beroep.

Uitspraak

21 maart 2006
Strafkamer
nr. 01461/05 B
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Roermond van 10 mei 2005, nummer RK 05/108, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenvermelde beschikking onder 1, 3, 4 en 5 omschreven voorwerpen en gegrond verklaard het door klager ingediend beklag ten aanzien van voorwerp 2 en teruggave daarvan gelast.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. P.G.C.P. Smits, advocaat te Venlo, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zal verklaren in het beroep, dan wel het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als in de wet bedoeld. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden beschikking heeft gewezen. De schriftuur voldoet niet aan dit vereiste, zodat zij onbesproken moet blijven.
3.2. Nu de klager niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 447, vijfde lid, Sv, zodat de klager in het beroep niet kan worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2006.