ECLI:NL:HR:2006:AV1150
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid verdachte voor niet plaatsvinden tegenonderzoek alcoholgehalte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte had verzocht om een tegenonderzoek naar het alcoholgehalte van zijn bloed, maar dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte zelf verantwoordelijk was voor het niet plaatsvinden van dit tegenonderzoek. Dit oordeel was gebaseerd op verschillende feiten: de verdachte had een bedrag van € 83,50 betaald voor de bloedafname, maar had het verschuldigde bedrag van € 91,- voor de analyse van het bloedmonster niet aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betaald. De verdachte was op de hoogte gesteld van deze betalingsverplichting en had ook een betalingsherinnering ontvangen, maar had hier geen actie op ondernomen. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte het risico droeg voor het niet ontvangen van poststukken, aangezien hij een postadres had opgegeven dat niet zijn detentieadres was.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat het NFI niet verplicht was om het bloedmonster langer te bewaren, nu de verdachte niet had voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De vernietiging van het bloedmonster vond plaats voordat de wettelijke bewaartermijn was verstreken, maar dit had geen invloed op de veroordeling van de verdachte. De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 en de bijbehorende regelgeving omtrent alcoholonderzoeken.