ECLI:NL:HR:2006:AV1108
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Geschil tussen een afvalverwerkingsbedrijf en de provincie Zuid-Holland over de nakoming van een afspraak met de gedeputeerde
In deze zaak gaat het om een geschil tussen B&R Recycling B.V. en de Provincie Zuid-Holland over de nakoming van een afspraak die B&R tijdens een zitting van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) met de gedeputeerde had gemaakt. Op 22 oktober 1998 werd aan B&R een dwangbevel betekend van de provincie, dat betrekking had op een bedrag van ƒ 107.803,12. Later, op 23 februari 1999, volgde een tweede dwangbevel voor de invordering van een derde verbeurde dwangsom van ƒ 50.000,--. B&R kwam in verzet tegen deze dwangbevelen bij de rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij zij vorderingen indiende om de dwangbevelen buiten werking te stellen en de provincie te veroordelen in de proceskosten. De provincie voerde verweer en vroeg om voeging van beide zaken. De rechtbank voegde de zaken samen en wees op 23 januari 2002 de vorderingen van B&R af. B&R ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 11 november 2004 het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigde. Hierop stelde B&R cassatie in bij de Hoge Raad. De provincie verzocht om verwerping van het beroep. De zaak werd toegelicht door de advocaten van beide partijen. De Advocaat-Generaal L.A.D. Keus adviseerde om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad besloot het beroep te verwerpen en veroordeelde B&R in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de provincie werden begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in het middel niet tot cassatie konden leiden, zonder dat verdere motivering nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling opriepen.