3.3. Het arrest van het Hof houdt, voorzover thans van belang, het volgende in:
"De raadsvrouw heeft, aldus heeft het hof het verweer opgevat, betoogd dat nimmer een compleet dossier is gepresenteerd en dat aan de verdediging essentiële gegevens zijn onthouden, hetgeen in feite zou hebben geleid tot verlies van een instantie. Om die reden zou het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Het hof heeft geconstateerd dat door het openbaar ministerie en de rechter-commissaris een uitvoerig dossier is samengesteld, waarin een beperkt aantal stukken zijn opgenomen, ontleend aan de onderzoeken die in de Duitse Bondsrepubliek hebben plaatsgevonden. Het hof is van mening dat niet zonder meer van het openbaar ministerie gevergd kan worden, dat complete stukken uit Duitse opsporingsonderzoeken, die (zijdelings) met Nederlandse zaken samenhangen, aan het dossier moeten worden toegevoegd. Het staat het openbaar ministerie vrij dergelijke stukken, mits relevant, toe te voegen, en voorts kan de rechter, al dan niet op initiatief van de verdediging, toevoeging van dergelijke stukken bevelen, uiteraard met de beperking dat de Duitse autoriteiten tot afgifte daarvan bereid zijn. In de onderhavige zaak hebben de officier van justitie en de advocaat-generaal stukken toegevoegd, en het hof is van oordeel dat verdere uitbreiding van het dossier niet nodig is en dat het dossier in zijn totaliteit een ruimschoots voldoende inzicht biedt in de resultaten van het onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten verrichte onderzoek. De door de raadsvrouw gedane verzoeken hebben met name betrekking op verklaringen in Duitse strafzaken, die hier niet aan de orde zijn, op Duitse taps, waarvan de relevantie voor enige in de onderhavige strafzaak te nemen beslissing niet aannemelijk is geworden, op gegevens inzake de inzet van Duitse "Vertrauenspersonen", op resultaten van onderzoeken tegen Duitse verdachten, en dergelijke. (De raadsvrouw voegt daaraan toe: "maar ook op andere gebieden", maar die toevoeging acht het hof onbegrijpelijk en zonder betekenis.)
Het hof is van oordeel, dat in het bijzonder verstrekking van verdere gegevens inzake de inzet van de "Vertrauensperson" [betrokkene 1] achterwege kan blijven, omdat niet aannemelijk is geworden dat de activiteiten van deze [betrokkene 1] zich op enig tijdstip in Nederland hebben afgespeeld of dat [betrokkene 1] op enige wijze met verdachte in aanraking is geweest. De inzet van deze "Vertrauensperson", of men hem nu infiltrant of burgerdienstverlener noemt, geeft in dit geval ook geen reden voor niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie of tot enige bewijsuitsluiting. Van bijzondere omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden, is niet gebleken. Dat er gesprekken hebben plaatsgevonden over mogelijke inzet van [betrokkene 1] op Nederlandse bodem en over samenwerking met BKA en/of DEA inzake [betrokkene 1], wellicht zelfs met het oogmerk daders te laten aanhouden en te laten berechten in de Verenigde Staten van Amerika, doet evenmin ter zake, nu het, naar uit het door de officier van justitie opgestelde ambtsbericht van 25 februari 2003 blijkt, nimmer tot enige feitelijke inzet in Nederland is gekomen."