ECLI:NL:HR:2006:AV0835

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02496/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden inzake Opiumwet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 januari 2006 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, geboren in 1975, had eerder een veroordeling gekregen voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarvoor hij een maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, had gekregen. Het Hof had deze veroordeling uitgesproken met vernietiging van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Assen. In het oorspronkelijke arrest was abusievelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een maand opgenomen, maar dit was later gecorrigeerd in de stukken.

De aanvrage tot herziening is ingediend op basis van de stelling dat er nieuwe omstandigheden zijn die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht zijn gekomen. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvrage niet voldoet aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er geen opgave van bewijsmiddelen is bijgevoegd die de gestelde nieuwe omstandigheden onderbouwen. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door vice-president C.J.G. Bleichrodt, samen met de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

24 januari 2006
Strafkamer
nr. 02496/05 H
IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 10 juni 2004, nummer 24/190002-03, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Assen van 10 januari 2003 - de aanvrager ter zake van "medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. In het oorspronkelijk arrest was abusievelijk opgenomen een maand gevangenisstraf onvoorwaardelijk, maar bij de stukken bevindt zich een verbeterd exemplaar.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. De aanvrage bevat geen opgave van bewijsmiddelen waaruit van de daarin genoemde omstandigheid kan blijken. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 24 januari 2006.