ECLI:NL:HR:2006:AV0829

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
41990
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbindendheid van de vijfde standaardvoorwaarde bij juridische fusies onder de Wet op de vennootschapsbelasting

In deze zaak gaat het om de verbindendheid van de vijfde standaardvoorwaarde zoals opgenomen in de beschikking van de Inspecteur, in het kader van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De belanghebbende, X N.V., heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, die de beschikking van de Inspecteur heeft gehandhaafd. De Inspecteur had voorwaarden gesteld aan de beschikking, waartegen bezwaar is gemaakt. Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in cassatie is gegaan.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de vraag of de Inspecteur de vijfde standaardvoorwaarde mocht verbinden aan de beschikking. Het Hof had geoordeeld dat dit het geval was. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de onderwerping aan de vijfde standaardvoorwaarde niet in strijd is met de Fusierichtlijn, aangezien deze voorwaarde de betrokken rechtspersonen niet belemmert in het gebruikmaken van de faciliteiten die de Fusierichtlijn biedt.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het middel, dat stelt dat de vijfde standaardvoorwaarde onverbindend zou zijn, faalt. De Hoge Raad concludeert dat de vijfde standaardvoorwaarde niet in strijd is met artikel 14b van de Wet op de vennootschapsbelasting. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 3 februari 2006.

Uitspraak

Nr. 41.990
3 februari 2006
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X N.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 maart 2005, nr. BK-03/02850, betreffende na te melden beschikking als bedoeld in artikel 14b, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
In zijn beschikking van 28 maart 2002 op een aanvraag van belanghebbende als bedoeld in artikel 14b, lid 3, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), heeft de Inspecteur door de Staatssecretaris gestelde voorwaarden opgenomen, welke, na tegen de beschikking gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Voor het Hof was in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur aan het geven van de onderhavige beschikking de voorwaarde mocht verbinden die is opgenomen onder punt 5 van het Besluit van 8 juli 1998, nr. DB98/1507M, BNB 1998/296, zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 19 december 2000, nr. CPP2000/3131M, V-N 2001/8.3 (hierna: de vijfde standaardvoorwaarde). Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval is.
3.2. Voorzover het middel strekt ten betoge dat de Fusierichtlijn (richtlijn nr. 90/434/EEG) meebrengt dat de vijfde standaardvoorwaarde onverbindend is, faalt het omdat de onderwerping aan de vijfde standaardvoorwaarde er niet toe leidt dat de bij de fusie betrokken rechtspersonen worden belemmerd in het gebruikmaken van de faciliteit waarin de Fusierichtlijn voorziet. Het is niet voor redelijke twijfel vatbaar dat het stellen van de vijfde standaardvoorwaarde niet in strijd is met de Fusierichtlijn.
3.3. Het middel faalt ook voor het overige, aangezien de vijfde standaardvoorwaarde niet in strijd is met artikel 14b van de Wet.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2006.