ECLI:NL:HR:2006:AV0827
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking met betrekking tot redelijke termijn
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 8 februari 2005, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. De naheffingsaanslag, opgelegd over het tijdvak van 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000, bedroeg ƒ 20.309, met een boete van ƒ 5.077. Na bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de boete, heeft de Inspecteur deze handhaafd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet is ingegaan op de stelling van belanghebbende dat, indien het Hof van oordeel is dat een boete moet worden opgelegd, rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop. De Hoge Raad concludeert dat de berechting van de zaak in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM. De Hoge Raad wijst erop dat de Inspecteur op 15 oktober 2001 een kennisgeving heeft gedaan van zijn voornemen om de boete op te leggen, maar dat het Hof pas op 2 september 2004 uitspraak heeft gedaan, meer dan twee jaar later.
De Hoge Raad verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof voor wat betreft de beslissing omtrent de boetebeschikking, en vermindert de boete tot ƒ 4.569 (€ 2.073,46). Tevens gelast de Hoge Raad dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt, in totaal € 316. De overige klachten van belanghebbende leiden niet tot cassatie en behoeven geen nadere motivering. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.