ECLI:NL:HR:2006:AV0733
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Beklag ex artikel 552a Sv van advocaat tegen inbeslagneming van vertrouwelijke stukken
In deze zaak gaat het om een beklag ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door advocaat X. Tegen X was een gerechtelijk vooronderzoek ingesteld wegens verdenking van het medeplegen van schending van de geheimhoudingsplicht en/of oplichting. De klager verzet zich tegen de inbeslagneming van stukken uit zijn dossier, die volgens hem onder zijn geheimhoudingsplicht vallen. De Rechter-Commissaris, mr. J.Th. Drop, heeft op 1 juni 2004 een doorzoeking uitgevoerd in het kantoor van de klager, waarbij stukken zijn in beslag genomen. De klager stelt dat deze stukken niet voorwerp uitmaken van het strafbare feit en dat de inbeslagname onrechtmatig is.
De Rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 22 februari 2005 het klaagschrift behandeld, maar de klager was van mening dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de inbeslaggenomen stukken niet onder zijn geheimhoudingsplicht vielen. De Officier van Justitie heeft in raadkamer verklaard dat de stukken die ter beschikking stonden voldoende waren om de klager als verdachte aan te merken. De klager heeft echter betoogd dat de inbeslaggenomen stukken deel uitmaken van het dossier van één cliënt en dat deze onder zijn geheimhoudingsplicht vallen.
De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het standpunt van de klager onjuist zou zijn. De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling van het klaagschrift. De Hoge Raad benadrukt dat het verschoningsrecht van de advocaat niet absoluut is, maar dat in dit geval geen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn aangetoond die een doorzoeking zonder toestemming rechtvaardigen. De beslissing van de Hoge Raad is gegeven op 17 oktober 2006.