ECLI:NL:HR:2006:AV0655
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Geschil over gezamenlijk gezag tussen ongehuwde ouders
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een ongehuwde vader en moeder over het gezamenlijk gezag over hun minderjarig kind. De vader, verzoeker tot cassatie, heeft op 6 september 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Utrecht, waarin hij verzocht om gezamenlijk gezag over hun zoon, geboren op [geboortedatum] 2002. De moeder heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 15 december 2004 de vader ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en dit toegewezen. De moeder ging echter in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 23 mei 2005 de beschikking van de rechtbank vernietigde en de vader niet-ontvankelijk verklaarde in zijn verzoek.
Tegen deze beslissing heeft de vader cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de regel in artikel 1:252 BW, die stelt dat gezamenlijk gezag alleen op gezamenlijk verzoek van ouders kan worden toegekend, een ongeoorloofde beperking vormt van het recht van de vader op toegang tot de rechter, zoals gegarandeerd door artikel 6 lid 1 van het EVRM. De Hoge Raad bevestigde dat de vader ook zelfstandig kan verzoeken om gezamenlijk gezag, en dat dit recht niet afhankelijk mag zijn van de instemming van de moeder.
De conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, strekte tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof en tot verwijzing van de zaak. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en benadrukt dat de vader recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn verzoek om gezamenlijk gezag, ongeacht de positie van de moeder.