ECLI:NL:HR:2006:AV0411
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- J.W. van den Berge
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de indeling van sieraden onder de Gecombineerde Nomenclatuur in het kader van de omzetbelasting
In deze zaak gaat het om de vraag of bepaalde sieraden als voorwerpen met een commercieel karakter kunnen worden aangemerkt, en dus niet als kunstvoorwerpen in de zin van de Gecombineerde Nomenclatuur. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, heeft in beroep geprocedeerd tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd over het tijdvak van 1 mei 1998 tot en met 31 mei 1998. De naheffingsaanslag van ƒ 250 werd gehandhaafd door de Inspecteur na bezwaar van de belanghebbende.
De zaak is eerder behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 18 maart 2003 een uitspraak deed die later door de Hoge Raad werd vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Het Hof heeft vervolgens het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het cassatieberoep van de belanghebbende.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 januari 2006 geoordeeld dat de in geding zijnde sieraden, op basis van hun uiterlijke kenmerken, als voorwerpen met een commercieel karakter kunnen worden beschouwd. Dit oordeel is gebaseerd op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, waarin werd gesteld dat een voorwerp van plastische kunst als een beeldhouwwerk met een commercieel karakter moet worden aangemerkt als het gelijkenis vertoont met industriële of ambachtelijke producten. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof van Justitie niet in strijd is met de rechtsopvatting en dat de middelen van de belanghebbende falen.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren.