ECLI:NL:HR:2006:AV0357

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02362/05 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis wegens persoonsverwisseling in een strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2006 uitspraak gedaan over een herzieningsaanvraag van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem. De aanvraagster, geboren op Curaçao, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden wegens het in bezit hebben van een vuurwapen van categorie III. De herzieningsaanvraag is ingediend op basis van de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling met haar tweelingbroer, die op dezelfde datum en in dezelfde omstandigheden was aangehouden. De aanvraagster betoogde dat zij niet de persoon was die op 6 februari 2004 was aangehouden, maar haar tweelingbroer, van wie een kopie van zijn paspoort was bijgevoegd. De Hoge Raad heeft de inhoud van de door de Politierechter gebruikte processen-verbaal in overweging genomen en vastgesteld dat deze in samenhang met de stelling van de aanvraagster een ernstig vermoeden van persoonsverwisseling oproepen. Dit leidde tot de conclusie dat de Politierechter, indien hij op de hoogte was geweest van deze omstandigheid, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad verklaarde de herzieningsaanvraag gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter. De zaak werd vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

7 maart 2006
Strafkamer
nr. 02362/05 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem, van 28 mei 2004, nummer 05/070154-04, ingediend door mr. J. Steenbrink, advocaat te Nijmegen, namens:
[aanvraagster], geboren op Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvraagster ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie 3, strafbaar gesteld bij artikel 55, tweede lid, onder a van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvraagster voert daartoe aan dat sprake is van een persoonsverwisseling.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Politierechter zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te Arnhem, teneinde op de voet van art. 467 Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Ten laste van de aanvraagster is bewezenverklaard dat:
"hij omstreeks de periode van 01 februari 2004 en met 09 februari 2004 in de gemeente Nijmegen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ, 9mm Luger), en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad."
4.2. Deze bewezenverklaring heeft de Politierechter gegrond op de volgende bewijsmiddelen:
(i) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de met de codes Y39, Y42, Y45 en Y50 aangeduide opsporingsambtenaren, onder meer inhoudend:
"Wij verbalisanten hebben de verdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] op 6 februari 2004 aangehouden. Op het moment van aanhouding bevonden de verdachten zich in een personenauto, voorzien van kenteken [AA-00-BB]. Tijdens het insluiten van [verdachte 2] zag ik, verbalisant Y42, dat deze een kogelwerend vest droeg."
(ii) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar S.P.E. Lablans, inhoudend als verklaring van [verdachte 2]:
"Ik ben gewoon bang. Ik wil niet dood. Ik word bedreigd. Mijn broertje is beschoten in Curaçao, met zijn vriendin. Daarom loop ik met een wapen."
(iii) een proces-verbaal van 6 februari 2004, opgemaakt door de opsporingsambtenaar H.J. van Kempe, onder meer inhoudend:
"Op vrijdag 6 februari 2004 heb ik, verbalisant, een personenauto voorzien van kenteken [AA-00-BB] doorzocht. Ik trof daarin onder de zitting van de achterbank een vuurwapen, merk CZ 75b, voorzien van 9 millimeter lugerpatronen. Het vuurwapen was doorgeladen en direct klaar voor gebruik."
4.2. De hierboven weergegeven inhoud van de door de Politierechter tot het bewijs gebezigde processen-verbaal, levert, beschouwd in samenhang met de stelling in de aanvrage dat niet de aanvraagster is aangehouden op 6 februari 2004 maar haar tweelingbroer, van wie een kopie van zijn paspoort bij de aanvrage is gevoegd, onder meer inhoudend dat hij - evenals de aanvraagster - is geboren op [geboortedatum] 1967, het ernstige vermoeden op dat in deze zaak sprake is van een persoonsverwisseling en dat de Politierechter, ware deze met die omstandigheid bekend geweest, de aanvraagster van het haar tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voorzover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 28 mei 2004;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 maart 2006.