ECLI:NL:HR:2006:AU9858
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een vonnis inzake valsheid in geschrift door de Hoge Raad
Op 10 januari 2006 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1946, was eerder veroordeeld voor 'valsheid in geschrift' en 'valsheid in geschrift, meermalen gepleegd'. De Politierechter had hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken opgelegd, evenals een geldboete van duizend gulden, subsidiair twintig dagen hechtenis.
De aanvrage tot herziening was gebaseerd op nieuwe omstandigheden die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens het oorspronkelijke proces. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Dit artikel vereist dat de aanvrage steunt op omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze omstandigheden bekend waren geweest, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging, of een minder zware straf.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de aanvrage niets bevatte dat kon worden aangemerkt als een beroep op de in artikel 457 Sv genoemde omstandigheden. Hierdoor kon de aanvrage niet worden ontvangen, conform de artikelen 459 en 460 Sv. De Hoge Raad heeft derhalve de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door vice-president F.H. Koster als voorzitter, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en W.M.E. Thomassen, en is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.