ECLI:NL:HR:2006:AU9735
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Weigering van schone lei bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak gaat het om de weigering van de schuldenaren om een schone lei te verkrijgen na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank te Arnhem had op 10 december 2001 de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken voor de verzoekers, die als schuldenaren worden aangeduid. De bewindvoerder verzocht op 12 juni 2003 om beëindiging van de regeling, maar de rechtbank besloot op 11 september 2003 om de regeling voort te zetten met een vastgesteld saneringsplan. Dit plan omvatte verplichtingen voor de schuldenaren, zoals het niet aangaan van nieuwe schulden en het vinden van betaald werk.
Na verloop van tijd, op 25 mei 2005, werd de beëindiging van de schuldsaneringsregeling behandeld. De rechtbank oordeelde op 2 juni 2005 dat de regeling eindigde met de slotuitdelingslijst en dat de schuldenaren tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. Hierop volgde hoger beroep bij het gerechtshof te Arnhem, waar de schuldenaren verzochten om vernietiging van het vonnis en om een schone lei. Het hof bekrachtigde echter het vonnis van de rechtbank op 28 juli 2005.
Tegen deze beslissing stelden de schuldenaren cassatie in, maar de Hoge Raad, onder leiding van vice-president J.B. Fleers, oordeelde dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij wordt opgemerkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit arrest werd openbaar uitgesproken op 7 april 2006 door raadsheer E.J. Numann.