ECLI:NL:HR:2006:AU9426

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01659/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de onrechtmatigheid en betrouwbaarheid van foto- en spiegelconfrontaties in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1967 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Noord Holland Noord', had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de foto- en spiegelconfrontaties onrechtmatig waren en dat de resultaten daarvan niet als bewijs mochten worden gebruikt. Het hof had echter de uitleg van de pleitaantekeningen van de raadsman als een beroep op onrechtmatigheid geïnterpreteerd, en niet als een betwisting van de betrouwbaarheid van de confrontaties. De Hoge Raad oordeelde dat deze uitleg niet onbegrijpelijk was en dat het middel, dat uitging van een betwisting van de betrouwbaarheid, feitelijke grondslag miste. Hierdoor kon het beroep niet tot cassatie leiden.

De Hoge Raad concludeerde dat er geen redenen waren om de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. De uitspraak van het hof, waarin de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, werd bevestigd. De zaak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van pleitaantekeningen en de voorwaarden waaronder bewijs verkregen via confrontaties als betrouwbaar kan worden beschouwd. De uitspraak is relevant voor de toepassing van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat de rechter gemotiveerd beslist op verweren omtrent de betrouwbaarheid van bewijs.

Uitspraak

28 februari 2006
Strafkamer
nr. 01659/05
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 23 maart 2005, nummer 24/001789-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord Holland Noord" te Zwaag.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 2 december 2003 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 4 tenlastegelegde en voorts ter zake van 1. "diefstal gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", 2. "diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken" en 3. "diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft verzuimd gemotiveerd te beslissen op het verweer dat de resultaten van de foto- en spiegelconfrontaties wegens hun onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 maart 2005 houdt, voorzover hier van belang, in:
"De raadsman voert het woord ter verdediging en pleit daartoe overeenkomstig zijn pleitaantekeningen (noot griffier: de raadsman heeft zijn pleitaantekeningen per fax aan het hof doen toekomen), welke aan dit proces-verbaal zijn gehecht."
Die aan genoemd proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen bestaan uit in totaal twaalf blocnotevellen met een reeks van met de hand geschreven en in telegramstijl gestelde - soms slecht leesbare - notities.
3.3. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman heeft (...) aangevoerd, dat de gehouden foto- en spiegelconfrontaties niet op juiste wijze zijn uitgevoerd en dat het resultaat van deze confrontaties, als zijnde onrechtmatig verkregen buiten beschouwing moet blijven.
Het hof verwerpt het verweer. Onrechtmatigheid van bewijsgaring met betrekking tot verklaringen van personen inhoudende herkenning van een verdachte als betrokken bij een strafbaar feit doet zich voor indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze onverenigbaar is met een eerlijke bewijsvoering. Hiervan kan sprake zijn indien de bij die confrontatie gevolgde werkwijze strekt ter beïnvloeding van die personen met het oog op de door hen af te leggen verklaring.
Het enkele feit dat een confrontatie niet plaats vindt volgens een bestaand protocol maakt op zich niet dat zo'n confrontatie onrechtmatig is.
Het hof stelt vast dat er aanwijzingen zijn dat er een zekere mate van beïnvloeding bij de confrontaties heeft plaatsgevonden in die zin dat sommige getuigen wisten dat de politie een verdachte had aangehouden. Niet is echter gebleken dat deze beïnvloeding, waarbij het hof heeft gezien de beschreven reacties van sommige getuigen op het zien van verdachte door een spiegel of de foto van verdachte, zodanig is geweest dat het de waarneming van de getuigen heeft aangetast, waardoor de bewijsvoering niet eerlijk is."
3.4. Kennelijk heeft het Hof het door de raadsman bij pleidooi aangevoerde verstaan als een beroep op de onrechtmatigheid van de gehouden foto- en spiegelconfrontaties en niet tevens als een beroep op de onbetrouwbaarheid van die confrontaties. Gelet op het hiervoor onder 3.2 weergegevene is die aan het Hof als feitenrechter voorbehouden uitleg van de pleitaantekeningen waarvan de raadsman zich heeft bediend, niet onbegrijpelijk. Het middel, dat ervan uitgaat dat de raadsman ook de betrouwbaarheid van de confrontaties heeft betwist, mist dus feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 februari 2006.