ECLI:NL:HR:2006:AU9240

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R05/069HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na echtscheiding en de gevolgen van een mondelinge overeenkomst

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van de kinderalimentatie die in een echtscheidingsbeschikking was vastgesteld. De vrouw, verzoekster tot cassatie, heeft in 2003 een verzoek ingediend bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch om de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen te verhogen. De rechtbank heeft de bijdrage in 2004 verlaagd, wat de vrouw niet accepteerde. In hoger beroep heeft het gerechtshof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoekschrift. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de vrouw terecht heeft geklaagd over de beslissing van het hof. De vrouw stelde dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden, omdat de man sinds december 2002 niet meer bijdroeg aan de kosten van de paardrijhobby van de kinderen, wat volgens haar een wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. Het hof had echter geoordeeld dat er geen sprake was van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 BW, en dat de vrouw een onjuiste procedure had gestart.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de vrouw niet-ontvankelijk was en dat de wijziging van de bijdrage in de kosten van de paardrijhobby wel degelijk relevant was voor de beoordeling van de kinderalimentatie. De zaak benadrukt het belang van mondelinge overeenkomsten in het kader van alimentatie en de noodzaak om deze in de beoordeling mee te nemen.

Uitspraak

28 april 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R05/069HR
JMH/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 4 juli 2003 ter griffie van de rechtbank te 's-Hertogenbosch ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die rechtbank en verzocht de beschikking van deze rechtbank van 9 november 2001 te wijzigen en de bijdrage van verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - in de kosten van verzorging en opvoeding van beide kinderen van partijen met ingang van 1 december 2002 nader vast te stellen op € 770,-- per kind per maand.
Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 17 november 2003 heeft de vrouw haar verzoek verminderd van € 770,-- per maand per kind tot € 694,88 per maand per kind.
De man heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft na een tussenbeschikking van 19 december 2003 bij eindbeschikking van 28 mei 2004 haar voormelde beschikking van 9 november 2001 voor wat de daarbij bepaalde bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van beide kinderen gewijzigd en deze bijdrage met ingang van 1 augustus 2003 nader vastgesteld op een bedrag van € 547,88, telkens voor zover het de nog niet verschenen termijnen betreft maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering welke hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verleend, deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, bepaald dat de eventuele kosten van tenuitvoerlegging van de kinderalimentatie voor rekening van de man komen, voor zover deze door hem veroorzaakt worden, en het meer of anders verzochte afgewezen.
Tegen deze laatste beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Daarbij heeft zij verzocht:
1. voormelde beschikking te vernietigen en de beschikking van 9 november 2001 van die rechtbank voor zover die betrekking heeft op de kinderalimentatie in dier voege te wijzigen dat de man wordt veroordeeld om met ingang van 1 december 2002 met een bedrag van € 685,38 per maand per kind bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding dan wel de bijdrage te verhogen tot een bedrag door het hof in goede justitie te bepalen en met ingang van een datum die het hof meent in goede justitie te moeten vaststellen;
2. voor het geval het hof de voormelde beschikking bekrachtigt de beschikking te verbeteren in dier voege dat door het hof wordt vastgesteld dat de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige dochters van € 547,88 per maand per kind verschuldigd is, kosten rechtens.
De man heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 17 februari 2005 heeft het hof de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 28 mei 2004 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk in haar inleidende verzoekschrift verklaard.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen dan wel de vrouw daarin niet-ontvankelijk te verklaren.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, met verwijzing en met verdere beslissingen als gebruikelijk.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 10 september 1988 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee dochters geboren, de eerste op [geboortedatum] 1990 en de tweede op [geboortedatum] 1993.
(ii) Bij beschikking van 9 november 2001 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken; de beschikking is op 5 februari 2002 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
(iii) Bij de genoemde beschikking heeft de rechtbank op gemeenschappelijk verzoek van partijen bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 340,34 per kind per maand dient te voldoen.
(iv) Partijen zijn ten tijde van de echtscheidingsprocedure mondeling overeengekomen dat de man, in aanvulling op het bedrag aan kinderalimentatie zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking, de kosten verbonden aan de paardrijhobby van de kinderen voor zijn rekening zou nemen. Op het moment van de echtscheiding stond het paard gestald te [plaats A]. In december 2002 heeft de vrouw, zonder overleg met de man, het paard laten overbrengen naar een manege in [plaats B]. Sindsdien heeft de man niet meer bijgedragen in de kosten van de paardrijhobby.
3.2 De vrouw heeft de rechtbank verzocht de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 december 2002 nader vast te stellen op € 770,-- per kind per maand. Volgens de vrouw voldoet de kinderalimentatie wegens wijziging van omstandigheden niet langer aan de wettelijke maatstaven. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de man, in strijd met de mondelinge overeenkomst, niet langer bereid is de kosten van de paardrijhobby voor zijn rekening te nemen. De rechtbank heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen.
De vrouw is in hoger beroep gekomen, de man heeft incidenteel appel ingesteld. Daarin heeft hij onder meer als grief aangevoerd dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden die aanleiding kan geven tot wijziging van de aanvankelijk vastgestelde kinderalimentatie. Het hof, dat deze grief heeft gehonoreerd, stelde voorop dat partijen van mening verschillen over de inhoud van de mondelinge overeenkomst. Het hof overwoog dat volgens de vrouw de man alle kosten van de paardrijhobby voor zijn rekening zou nemen, terwijl de man zich op het standpunt stelt dat hij de kosten slechts voor zijn rekening zou nemen in de situatie dat het paard in [plaats A] gestald zou blijven. Het hof vervolgde:
"Nu de stellingen van de vrouw, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, gericht zijn tegen de tussen partijen overeengekomen mondelinge overeenkomst, is het hof van oordeel dat niet gezegd kan worden dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in art. 1:401 BW, die maakt dat de kinderalimentatie zoals vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking dient te worden gewijzigd. De vrouw heeft, nu zij feitelijk verzoekt om de nakoming van een mondelinge overeenkomst, een onjuiste procedure gestart en zal derhalve niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in haar inleidend verzoekschrift." (rov. 4.7)
3.3 Het middel komt op tegen het oordeel van het hof dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar inleidend verzoekschrift, en klaagt voorts dat het hof heeft miskend dat in de onderhavige zaak sprake is van een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in art. 1:401 BW.
Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat de rechter de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde kinderalimentatie bepaalt op een hoger bedrag. De vrouw heeft daaraan ten grondslag gelegd de - tussen partijen vaststaande - omstandigheid dat de man sinds december 2002 niet meer bereid is de kosten van de paardrijhobby van de kinderen te voldoen. Het oordeel van het hof dat dit niet valt aan te merken als een wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in art. 1:401 BW, is onbegrijpelijk. De kinderalimentatie is immers vastgesteld, uitgaande van de omstandigheid dat de man bijdroeg in de kosten van de paardrijhobby, hetgeen thans niet meer het geval is. Het hof heeft voorts ten onrechte overwogen dat de vrouw een onjuiste procedure heeft aangespannen en derhalve niet-ontvankelijk is in haar inleidend verzoekschrift. Hieraan doet niet af dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten met betrekking tot de kosten van de paardrijhobby (vgl. HR 2 mei 2003, nr. C02/244, NJ 2003, 467).
De klachten zijn dus terecht voorgesteld. Dit brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
Het hof waarnaar de zaak wordt verwezen zal in de beoordeling van de vraag of het staken door de man van zijn bijdrage in de kosten van de paardrijhobby tot wijziging van de alimentatie moet leiden, mede de vraag dienen te betrekken of de hiervoor in 3.1 onder (iv) genoemde overeenkomst meebrengt dat de man die bijdrage slechts behoeft te leveren zolang het paard te [plaats A] gestald zou zijn, zoals hij heeft gesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 februari 2005;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 28 april 2006.