ECLI:NL:HR:2006:AU9152
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Uitlevering ter tenuitvoerlegging aan Noorwegen en de beoordeling van het specialiteitsbeginsel
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon aan Noorwegen voor de tenuitvoerlegging van een opgelegde straf. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Haarlem, die op 12 september 2005 een verzoek tot uitlevering heeft beoordeeld. De opgeëiste persoon, geboren in Noorwegen in 1982, was ten tijde van de aanzegging gedetineerd in Nederland. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G. Spong en mr. I.J.K. van der Meer, heeft aangevoerd dat de uitlevering mogelijk in strijd is met het specialiteitsbeginsel, dat vereist dat de opgeëiste persoon alleen voor de straf waarvoor hij is veroordeeld, kan worden uitgeleverd.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitleveringsrechter bij de beoordeling van een uitleveringsverzoek uit dient te gaan van de juistheid van de veroordeling door de rechter van de verzoekende Staat. Dit betekent dat de Nederlandse rechter niet kan ingaan op de vraag of het specialiteitsbeginsel is nageleefd, tenzij er sprake is van een flagrante schending van de rechten van de opgeëiste persoon, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In deze zaak is er geen bewijs geleverd dat er sprake was van een dergelijke schending.
De Rechtbank had eerder het verzoek tot uitlevering deels toelaatbaar en deels ontoelaatbaar verklaard. De Hoge Raad bevestigt de beslissing van de Rechtbank en verwerpt het beroep, omdat het middel niet tot cassatie kan leiden. De uitspraak van de Rechtbank wordt als juist en goed onderbouwd beschouwd, en er zijn geen gronden voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Het arrest is uitgesproken op 31 januari 2006.