ECLI:NL:HR:2006:AU9114

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00659/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring ten behoeve van rechthebbende bij inbeslaggenomen voorwerpen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte was in hoger beroep vrijgesproken van een primair tenlastegelegde straf, maar was wel veroordeeld voor opzetheling, meermalen gepleegd, en kreeg een taakstraf opgelegd. De zaak betrof de bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen, waarbij het Hof had beslist dat deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende moesten worden bewaard. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom de verdachte niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, ondanks zijn verweer dat hij eigenaar was van de in beslag genomen goederen. De Hoge Raad vernietigde de beslissing van het Hof, maar wees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbeoordeling van de bewaring van de voorwerpen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering door de rechter bij beslissingen over de bewaring van inbeslaggenomen goederen, vooral wanneer de verdachte aanspraak maakt op eigendom.

Uitspraak

14 februari 2006
Strafkamer
nr. 00659/05
PB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 29 oktober 2004, nummer 24/001435-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Groningen van 17 september 2003 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van subsidiair "opzetheling, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren subsidiair veertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof een beslissing genomen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen als in de bestreden uitspraak vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. van Gessel, advocaat te Veendam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voorzover daarbij de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen de beslissing van het Hof strekkende tot bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een aantal onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen.
4.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij in het arrondissement Groningen in de periode 27 februari 2002 tot en met 10 april 2002, een bitset, en in de periode 1 februari 2002 tot en met 10 april 2002, een digitale camera, een fotoprinter en een adapter, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof."
4.3. In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat in het kader van het voorbereidend onderzoek onder de verdachte een grote hoeveelheid voorwerpen in beslag is genomen. De bestreden uitspraak houdt, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de navolgende in beslag genomen voorwerpen:
-een versterker (50);
-een boorhamer (67);
-een verfstripper (459);
-een decoupeerzaag (150);
-een boormachine (69);
-een boorhamer (73);
-een knabbelschaar (313);
-een boormachine (82);
-een boormachine (89);
-een lettertang (328);
-een tuner en cassettedeck (426);
-een cirkelzaag (134);
-een dopsleutelset (197);
-een gitaarstander (488):
-een wah-wah pedaal (262);
-een schaafmachine (365);
-een schuifmaat (388);
-een slijpmachine (399);
-een spijkerpistool (417);
-een televisie (438);
-een videorecorder (469);
-een lastrafo (138);
-een flex (275);
-een boormachine (75);
-de goederen vermeld op pagina 2 van bijlage A van het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van aanvulling d.d. 1 september 2003."
4.4. Art. 353 Sv luidt, voorzover hier van belang:
"1. In het geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging neemt de rechtbank een beslissing over de met toepassing van artikel 94 inbeslaggenomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen last tot teruggave is gegeven. Deze beslissing laat ieders rechten ten aanzien van het voorwerp onverlet.
2. De rechtbank gelast, onverminderd artikel 351,
a. de teruggave van het voorwerp aan degene bij wie het in beslag is genomen;
b. de teruggave van het voorwerp aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt; of
c. indien geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van het voorwerp ten behoeve van de rechthebbende."
4.5. De wetsgeschiedenis houdt ten aanzien van deze bepaling onder meer het volgende in:
"Dat betekent dat weliswaar nog steeds gezegd kan worden dat teruggave aan de beslagene de hoofdregel is, maar dat een uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin die teruggave onredelijke gevolgen zou hebben."
(Kamerstukken II 1993-1994, 23 692, nr. 3, blz. 3)
"Daarnaast is ook voor de rechter de mogelijkheid geopend te bepalen dat inbeslaggenomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende zullen worden bewaard, indien deze op het moment van zijn beslissing nog niet bekend is."
(Kamerstukken II 1993-1994, 23 692, nr. 3, blz. 6)
"De onder a-c genoemde beslissingsalternatieven sluiten aan bij artikel 116. Met deze nieuwe voorziening kan zich niet meer het geval voordoen dat de rechter, om niet behoeven terug te geven aan degene die naar zijn oordeel geen recht heeft op het voorwerp, afziet van het nemen van enige beslissing op dit punt. In dat geval kan hij immers de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten."
(Kamerstukken II 1993-1994, 23 692, nr. 3, blz. 19)
4.6. Uit deze passages van de Memorie van Toelichting moet worden afgeleid dat in de in het eerste lid van art. 353 Sv bedoelde gevallen een met toepassing van art. 94 Sv inbeslaggenomen voorwerp a) wordt teruggegeven aan de beslagene tenzij b) er een ander is die redelijkerwijs als rechthebbende op dat voorwerp kan worden aangemerkt, in welk geval dat voorwerp aan die ander wordt teruggegeven, doch dat het c) de rechter vrij staat de bewaring van dat voorwerp ten behoeve van de rechthebbende te gelasten, indien naar zijn oordeel aannemelijk is dat de beslagene geen recht heeft op het voorwerp en er geen ander is die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt (vgl. HR 29 oktober 2002, NJ 2003, 19 en HR 10 januari 2006, LJN AU5785).
4.7. In 's Hofs hiervoor onder 4.3 weergegeven beslissing strekkende tot toepassing van art. 353, tweede lid sub c, Sv, ligt als zijn oordeel besloten dat aannemelijk is dat de verdachte niet als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen kan worden aangemerkt. Dat oordeel is, voorzover deze voorwerpen onder de verdachte in beslag zijn genomen zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen het ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte ten aanzien van verschillende van die voorwerpen gevoerde verweer, daarop neerkomende dat hij daarvan eigenaar is. In zoverre slaagt het middel.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend voorzover het Hof daarbij de bewaring ten behoeve van de rechthebbende heeft gelast;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 14 februari 2006.