ECLI:NL:HR:2006:AU9104

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00623/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezit van kinderporno en opzet in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderporno, zoals omschreven in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het bezit van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken waren. De Hoge Raad oordeelde dat de woorden 'in bezit heeft gehad' in de tenlastelegging dezelfde betekenis hebben als in de wet, en dat voor strafbaarheid opzet vereist is. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het in bezit hebben van de afbeeldingen. Hierdoor was de bestreden uitspraak niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafzaken met betrekking tot het bezit van kinderporno en de noodzaak voor een zorgvuldige bewijsvoering.

Uitspraak

28 februari 2006
Strafkamer
nr. 00623/05
AGJ/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 augustus 2004, nummer 22/001482-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Rotterdam van 13 februari 2004 - de verdachte ter zake van 1. "met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" en 2. "een gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben meermalen gepleegd" veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
1.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. F. van Schaik, advocaat te Bergschenhoek, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde en de strafoplegging, en tot zodanige op art. 440 Sv berustende beslissing als aan de Hoge Raad gepast voorkomt.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel beoogt kennelijk erover te klagen dat de bewezenverklaring van feit 2 niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
4.2. Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 2 bewezen verklaard dat:
"hij op 20 oktober 2003 te Bergschenhoek op de harde schijf van een computer afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij telkens één of meerdere personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, is/zijn betrokken, in bezit heeft gehad, welke afbeeldingen van seksuele gedragingen bestaan uit
- twee geheel naakte minderjarige jongens, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, die hun eigen (stijve) penis in hun hand houden (bijlage A02 (foto 8) [bestandsnaam].jpg) en
- een naakte minderjarige jongen, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt heeft, en een naakt geknielde (oudere) man, waarbij de minderjarige jongen zijn (stijve) penis brengt/houdt tegen/ in de buurt van de anus van de geknielde (oudere) man (Bijlage A02 (foto 15) [bestandsnaam].jpg) en
- een naakt minderjarig meisje, dat kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt heeft, dat zit op de penis van een onder haar liggende man/jongen (Bijlage A02 (foto 17) [bestandsnaam].jpg) en
- een naakte minderjarige jongen, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt heeft, en een naakte vrouw, waarbij de jongen zijn hand/vingers brengt en/of houdt tegen/in de vagina van de vrouw (Bijlage A02 (foto 1) [bestandsnaam].jpg) en/of
- twee naakte minderjarige jongens, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben, waarbij de ene minderjarige de (stijve) penis van de andere minderjarige in zijn mond houdt (Bijlage A02 (foto 13) [bestandsnaam].jpg) en
- een naakte minderjarige jongen, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, met een penis in erectie dat op een naakte volwassen man zit (Bijlage B02 foto 7)."
4.3. De in de bewezenverklaarde - op art. 240b, eerste lid, Sr toegesneden - tenlastelegging voorkomende woorden "in bezit heeft gehad" zijn aldaar klaarblijkelijk gebezigd in dezelfde betekenis als toekomt aan de daarmee overeenstemmende bewoordingen van genoemde wetsbepaling. In aanmerking genomen dat de in art. 240b Sr strafbaar gestelde gedragingen een misdrijf opleveren, moet worden aangenomen dat het in het bezit hebben van een afbeelding of gegevensdrager als daar bedoeld, slechts strafbaar is indien sprake is van opzet.
4.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat het opzet van de verdachte - al dan niet in voorwaardelijk vorm - was gericht op het in het bezit hebben van de in de bewezenverklaring bedoelde afbeeldingen. De bestreden uitspraak is in dat opzicht dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4.5. Het middel treft doel.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het tweede middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 28 februari 2006.