ECLI:NL:HR:2006:AU9104
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Bezit van kinderporno en opzet in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder veroordeeld voor het in bezit hebben van kinderporno, zoals omschreven in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het bezit van afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen betrokken waren. De Hoge Raad oordeelde dat de woorden 'in bezit heeft gehad' in de tenlastelegging dezelfde betekenis hebben als in de wet, en dat voor strafbaarheid opzet vereist is. De Hoge Raad concludeerde dat uit de bewijsmiddelen niet kon worden afgeleid dat de verdachte opzet had op het in bezit hebben van de afbeeldingen. Hierdoor was de bestreden uitspraak niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van opzet in strafzaken met betrekking tot het bezit van kinderporno en de noodzaak voor een zorgvuldige bewijsvoering.