ECLI:NL:HR:2006:AU8323

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C05/028HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsgeschil over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet wegens vermeende verduistering van goederen en schending van geheimhoudingsplicht

In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil dat voortvloeit uit de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De eiseres, een onderneming gevestigd te [vestigingsplaats], heeft de verweerder, die woonachtig is te [woonplaats], op 15 juli 2002 ontslagen wegens vermeende verduistering van goederen en schending van de geheimhoudingsplicht. De verweerder heeft hierop gereageerd door de eiseres te dagvaarden voor de rechtbank, sector kanton, te Zutphen, en heeft gevorderd dat de beëindiging van de dienstbetrekking nietig wordt verklaard. Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op loon en vakantietoeslag over de periode na het ontslag.

De eiseres heeft de vorderingen van de verweerder bestreden en in reconventie een schadevergoeding gevorderd op basis van artikel 7:680 BW. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 23 januari 2003 een getuigenverhoor bevolen en heeft uiteindelijk op 25 september 2003 in conventie de vorderingen van de verweerder toegewezen en in reconventie de vordering van de eiseres afgewezen. De eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 5 oktober 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en het vonnis van de kantonrechter heeft bekrachtigd.

Tegen deze beslissing heeft de eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2006 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

24 maart 2006
Eerste Kamer
Nr. C05/028HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaten: mrs. P.S. Kamminga en M. Breur,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 2 september 2002 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Zutphen, locatie Terborg, en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
primair:
I. te verklaren voor recht dat de beëindiging van de dienstbetrekking op 15 juli 2002 nietig is;
II. [eiseres] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verweerder] te betalen:
- terzake loon € 2.352,-- bruto per maand over het tijdvak vanaf 15 juli 2002 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- 8% vakantietoeslag over voormelde som, te rekenen vanaf 15 juli 2002 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- de wettelijke verhoging op grond van art. 7:625 BW over alle gevorderde loonbedragen;
- een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden, vanaf 15 juli 2002 en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar worden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening, en
III. [eiseres] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure.
[Eiseres] heeft de vorderingen bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad in zoverre de wet zulks toelaat, [verweerder], tegen afgifte van een behoorlijk bewijs van kwijting door [eiseres], te betalen de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in art. 7:680 BW van € 11.430,72, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, gerekend vanaf de datum van indiening van deze conclusie van eis (10 oktober 2002) tot de datum van de algehele voldoening.
[Verweerder] heeft de vordering in reconventie bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 23 januari 2003 een getuigenverhoor bevolen.
Na enquête en contra-enquête heeft de kantonrechter bij eindvonnis van 25 september 2003 in conventie de vorderingen toegewezen en in reconventie de vordering afgewezen.
Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 5 oktober 2004 heeft het hof [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van 23 januari 2003 en diens vonnis van 25 september 2003 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding en het herstelexploot zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiseres] toegelicht door haar advocaat, mr. M. Breur.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 24 maart 2006.