ECLI:NL:HR:2006:AU8323
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- W.A.M. van Schendel
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Arbeidsgeschil over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet wegens vermeende verduistering van goederen en schending van geheimhoudingsplicht
In deze zaak gaat het om een arbeidsgeschil dat voortvloeit uit de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet. De eiseres, een onderneming gevestigd te [vestigingsplaats], heeft de verweerder, die woonachtig is te [woonplaats], op 15 juli 2002 ontslagen wegens vermeende verduistering van goederen en schending van de geheimhoudingsplicht. De verweerder heeft hierop gereageerd door de eiseres te dagvaarden voor de rechtbank, sector kanton, te Zutphen, en heeft gevorderd dat de beëindiging van de dienstbetrekking nietig wordt verklaard. Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op loon en vakantietoeslag over de periode na het ontslag.
De eiseres heeft de vorderingen van de verweerder bestreden en in reconventie een schadevergoeding gevorderd op basis van artikel 7:680 BW. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 23 januari 2003 een getuigenverhoor bevolen en heeft uiteindelijk op 25 september 2003 in conventie de vorderingen van de verweerder toegewezen en in reconventie de vordering van de eiseres afgewezen. De eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 5 oktober 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en het vonnis van de kantonrechter heeft bekrachtigd.
Tegen deze beslissing heeft de eiseres cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eiseres in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. De uitspraak is gedaan op 24 maart 2006 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.