ECLI:NL:HR:2006:AU8299

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02363/05 W
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de omzetting van een buitenlandse straf en de gevolgen voor de strafrechtelijke positie van de veroordeelde

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond, die op 9 augustus 2005 een verzoek van de Duitse autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing heeft behandeld. De veroordeelde, geboren in 1978, heeft in Duitsland strafbare feiten gepleegd en verzoekt om omzetting van de opgelegde straf naar Nederlands recht. De Hoge Raad behandelt de vraag of de omzetting van de straf de strafrechtelijke positie van de veroordeelde zou verzwaren, zoals bedoeld in artikel 11.1.d van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechter bij de omzetting van de straf niet altijd met precisie kan vaststellen wat de werkelijke duur van de detentie in het buitenland zal zijn, omdat dit afhankelijk is van omstandigheden die pas tijdens de executieovername bekend worden. De rechtbank heeft in dit geval het nodige onderzoek verricht en geoordeeld dat er geen grote waarschijnlijkheid is dat de veroordeelde vervroegd in vrijheid zou worden gesteld in de staat van veroordeling. Dit oordeel is verweven met feitelijke oordelen en kan in cassatie alleen op begrijpelijkheid worden getoetst.

Daarnaast behandelt de Hoge Raad de maatstaf voor de omzetting van de straf. De rechter dient de in het buitenland opgelegde sanctie te vervangen door een straf die naar Nederlandse maatstaven passend is, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De rechtbank heeft hierbij ook internationale gevoeligheden in acht genomen, en de Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft meegewogen dat de veroordeelde in Duitsland een zwaardere straf kan krijgen dan in Nederland voor vergelijkbare feiten. De Hoge Raad verwerpt het beroep, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

14 februari 2006
Strafkamer
nr. 02363/05 W
EC/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Roermond van 9 augustus 2005, nummer 04/898005-05, omtrent een verzoek van de Duitse Autoriteiten tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Nadien heeft de raadsman het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 14 februari 2006.