ECLI:NL:HR:2006:AU8292
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van telefoontap en de rol van de rechter-commissaris in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 januari 2006 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een telefoontap in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. De verdachte, geboren in 1957, was betrokken bij een strafzaak die begon met verdenkingen van handel in vuurwapens. De Officier van Justitie had de bevoegdheid om telecommunicatie op te nemen, maar dit vereiste een voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De rechter-commissaris moest toetsen of er voldoende verdenking was en of het onderzoek dringend vorderde, waarbij de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht moesten worden genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot zijn oordeel omtrent de machtiging had kunnen komen, zowel voor het eerste bevel tot opnemen van telecommunicatie als voor de verlenging daarvan. Het hof had geoordeeld dat de rechter-commissaris niet onterecht had gehandeld, en dat de enkele omstandigheid dat de telefoontap gedurende de eerste periode niets had opgeleverd, niet in de weg stond aan de verlenging van het bevel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak echter uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, die werd verminderd met twee maanden en drie weken. De zaak benadrukt de belangrijke rol van de rechter-commissaris in het waarborgen van de rechtmatigheid van opsporingsmethoden in het strafrecht.