ECLI:NL:HR:2006:AU8274

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01359/05 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping beroep op noodweer(exces) in Antilliaanse zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte, geboren in 1958 en wonende te [woonplaats], was veroordeeld voor mishandeling, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], op 25 juni 2004 te Bonaire een vuistslag in het gelaat had gekregen, resulterend in een dubbele beenfractuur. De verdachte had zich beroepen op noodweer en subsidiair noodweerexces, stellende dat het slachtoffer als eerste een klap had uitgedeeld. Het Hof verwierp dit verweer, oordelend dat de klap van het slachtoffer niet ernstig genoeg was om de verdachte te dwingen tot verdediging van zijn lijf of goed. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de klap van het slachtoffer niet als een ernstige bedreiging kon worden gezien. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist of onbegrijpelijk had geoordeeld en dat er geen grond was voor cassatie. Het beroep werd verworpen, en de verdachte bleef veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak

7 februari 2006
Strafkamer
nr. 01359/05 A
KD/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 1 maart 2005, nummer 219/2004, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 1 november 2004 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van "mishandeling terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft" veroordeeld tot 120 dagen gevangenisstraf, waarvan 104 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt op tegen 's Hofs verwerping van het beroep op noodweer(exces).
4.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard:
"dat hij op 25 juni 2004 te Bonaire opzettelijk gewelddadig een persoon genaamd [slachtoffer] één vuistslag in het gelaat heeft gegeven, tengevolge waarvan die [slachtoffer] is komen te vallen, tengevolge waarvan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbele beenfractuur bekwam."
4.3. Het bestreden vonnis houdt met betrekking tot het in het middel bedoelde verweer het volgende in:
"Verdachte heeft zich op noodweer, subsidiair noodweerexces, beroepen, stellende dat het slachtoffer als eerste een klap heeft uitgedeeld.
Het Hof verwerpt ook dit verweer. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat verdachte 's avonds om een uur of elf onaangekondigd de porch van de woning van het slachtoffer is opgestormd en onmiddellijk begon te spreken over het "belachelijke bedrag" dat het slachtoffer aan hem, verdachte, in rekening wilde brengen. Indien het nu al zo is geweest dat het slachtoffer toen een klap heeft gegeven aan verdachte geldt dat zulks onmiskenbaar geschiedde als reactie op het onverwachte en enigszins intimiderende ten tonele verschijnen van verdachte. De, veronderstellenderwijs, door het slachtoffer gegeven klap was voorts kennelijk niet erg hard: hooguit is daardoor een oppervlakkige schaafwond dan wel een blauwe plek veroorzaakt. Verdachte zelf spreekt ook niet over (hevige) pijn. Daarbij komt dat uit niets blijkt dat als gevolg van de, nog steeds veronderstellenderwijs, door het slachtoffer gegeven klap de situatie ineens zo veranderd was dat verdachte het door zijn heftige entree zelf bewerkstelligde overwicht verloor of dreigde te verliezen en nu moest vrezen voor verdere agressie van de kant van het slachtoffer. Verdachte verklaart daarover niets aan de politie en ook overigens zijn daarvoor in het dossier geen aanwijzingen te vinden. De na de klap van het slachtoffer ontstane situatie was er derhalve niet een waarvan gezegd kan worden dat deze verdachte noopte tot verdediging van eigen lijf of goed. Van een noodweersituatie was op die grond geen sprake.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk (...) geworden die strafbaarheid van verdachte opheffen of uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar."
4.4. Voorzover het middel ervan uitgaat dat het Hof heeft geoordeeld dat, indien moet worden aangenomen dat het slachtoffer als eerste een klap heeft uitgedeeld, van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van het slachtoffer geen sprake is geweest, berust het op een onjuiste lezing van het bestreden arrest. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat weliswaar van een zodanige aanranding sprake is geweest maar dat deze de verdachte niet noopte tot verdediging van eigen lijf of goed, aangezien de klap van het slachtoffer niet erg hard was en niet aannemelijk is geworden dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden moest vrezen voor verdere agressie van het slachtoffer. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
4.5. Voor het beroep op noodweerexces was daarna geen plaats meer. Van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging als bedoeld in art. 43 SrNA kan immers eerst sprake zijn als de verdediging noodzakelijk was.
4.6. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 7 februari 2006.