ECLI:NL:HR:2006:AU8270
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen veroordeling voor ontucht met minderjarig stiefkind
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld voor ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De Hoge Raad heeft op 28 maart 2006 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1956, was beschuldigd van ontuchtige handelingen met zijn stiefdochter, geboren in 1983, gedurende de periode van 1 januari 1996 tot en met 1 november 1999. De verklaringen van de stiefdochter en getuigen werden als bewijs gebruikt, maar de verdediging stelde dat deze verklaringen meningen en gissingen bevatten die niet als feitelijke waarnemingen konden worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de verklaring van getuige A inderdaad een mening betrof en niet als bewijs kon dienen, terwijl de verklaring van getuige B wel als een mededeling van waarnemingen kon worden beschouwd. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De zaak benadrukt de complexiteit van bewijsvoering in zaken van seksueel misbruik, vooral wanneer getuigenverklaringen niet op directe waarnemingen zijn gebaseerd.