3.3. De stukken van het geding houden het volgende in.
(i) Bij brieven van 14 en 19 december 2003 heeft de verdachte de Advocaat-Generaal bij het Hof onder meer verzocht de aangeefster [slachtoffer] alsmede haar zuster [getuige 1] als getuigen op te roepen voor de terechtzitting in hoger beroep aan welk verzoek de Advocaat-Generaal niet heeft voldaan.
(ii) Ter terechtzitting in hoger beroep van 12 maart 2004 heeft de verdachte, die niet werd bijgestaan door een raadsman, dit verzoek herhaald. Het Hof heeft het verzoek bij tussenarrest van 26 maart 2004 ingewilligd en de stukken in handen van de Rechter-Commissaris gesteld voor het verhoor van beiden.
(iii) Bij brief van 13 juli 2004 heeft de Rechter-Commissaris de verdachte geïnformeerd over de te houden getuigenverhoren. Deze brief houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Zoals u weet heeft het gerechtshof de strafzaak tegen u (...) naar de rechter-commissaris terugverwezen teneinde [slachtoffer] en [getuige 1] als getuige te horen. In dat kader zijn genoemde getuigen opgeroepen om aanstaande maandag 19 juli 2004 voor mij te verschijnen. Indien u vragen heeft die u gesteld wenst te zien aan de getuigen kunt u die schriftelijk (...) aan mij opgeven. U zult zelf niet bij de verhoren worden toegelaten."
(iv) De verdachte heeft bij brief van 17 juli 2004 bezwaar gemaakt tegen een verhoor van de getuigen buiten zijn aanwezigheid. Hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid schriftelijk vragen op te geven.
(v) De Rechter-Commissaris heeft bij brief van 19 juli 2004 geantwoord op deze brief van de verdachte. Die brief van de Rechter-Commissaris houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"In antwoord op uw brief van 17 juli 2004, waarin u bezwaren aanvoert tegen mijn bericht over de getuigenverhoren in uw zaak en met name tegen de mededeling dat u schriftelijk vragen kunt opgeven en zelf niet bij de verhoren zult worden toegelaten, bericht ik u als volgt. In artikel 186a van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een raadsman bevoegd is verhoren van de rechter-commissaris bij te wonen en dat de rechter-commissaris, indien hij dit in het belang van het onderzoek wenselijk acht, ook de verdachte in de gelegenheid kan stellen het verhoor van een getuige bij te wonen. Zoals uit deze formulering blijkt, heeft de verdachte geen ongeclausuleerd recht op het bijwonen van getuigenverhoren. De mogelijkheid daartoe wordt alleen geboden als de aanwezigheid van de verdachte in het belang van het onderzoek wordt geacht. Aangezien er in deze zaak geen omstandigheden zijn waaruit zou kunnen blijken dat het bijwonen van de getuigenverhoren door u in het belang van het onderzoek zou zijn, heb ik u niet tot de getuigenverhoren toegelaten.
Uw brief en een kopie van mijn antwoordbrief zullen in het dossier worden gevoegd, zodat het gerechtshof van mijn beslissing en uw bezwaar daartegen kennis kan nemen."
(vi) Een brief van de Rechter-Commissaris van 7 september 2004 aan de verdachte houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"In antwoord op uw brief van 2 september 2004 bericht ik u als volgt. Met de opmerking op het voorblad van het proces-verbaal d.d. 19 juli 2004, dat "de raadsman" in de gelegenheid is gesteld de verhoren bij te wonen, wordt slechts verwezen naar de eerdere correspondentie waarin u is medegedeeld dat een raadsman de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris kon bijwonen en dat u daarbij zelf niet werd toegelaten maar wel de gelegenheid had desgewenst schriftelijke vragen in te dienen.
Er is geen misverstand over dat u te kennen heeft gegeven zichzelf te willen verdedigen."
(vii) Ter terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2004 is de verdachte, wederom zonder raadsman, verschenen. De verdachte heeft aldaar de door de getuigen ten overstaan van de Rechter-Commissaris afgelegde verklaringen betwist.