ECLI:NL:HR:2006:AU8201
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de afsplitsingsfaciliteit in het belastingrecht
In deze zaak gaat het om de toepassing van de afsplitsingsfaciliteit zoals vastgelegd in artikel 14a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De Inspecteur had in 2000 beslist dat de splitsing van belanghebbende niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag had. Na bezwaar werd deze beslissing gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en wijzigde de beschikking van de Inspecteur. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de Staatssecretaris niet kan volhouden dat de faciliteit niet kan worden toegepast, ook al zijn er commerciële motieven voor de splitsing. Het Hof had geoordeeld dat belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat de gekozen structuur voor de afsplitsing de enige haalbare optie was. De Hoge Raad bevestigt dat de wetgever in artikel 14a, lid 5, de mogelijkheid van tegenbewijs niet heeft beperkt op basis van het tijdstip van vervreemding van de aandelen.
De Hoge Raad verklaart het principale beroep van de Staatssecretaris ongegrond en het incidentele beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd, maar alleen voor zover het betreft de niet-vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure. De zaak wordt verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. De Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2093.